De poëtische verloedering van activistisch kindertoneel
Door: Rudie Kagie
Al word ik honderd, die logeerpartij in West Berlijn, straks drie jaar geleden, vergeet ik m'n leven niet. Meemaken hoe in een proletarisch kroegje twee acteurs en twee actrices kou en - het was tien uur - ochtendnevel verdrijven met kindertoneel blijft een mens bij. Het ging over sex, over kinderen maken en kinderen krijgen - of juist niet krijgen. Het publiek, jonge scholieren van vier tot pakweg zeven jaar, mocht best vieze woorden roepen. Er werd over gepraat: waarom zijn die woorden "vies"; hoe zou het komen dat voor de tekenen des geslachtsonderscheids zoveel méér bijnamen bestaan dan voor hoofd, neus of benen. Er was een gitarist die hoogst aanstekelijk stond te tokkelen en daarbij op een mondorgeltje speelde. Er kwam een pop binnenwaggelen, een paar meter hoog en dat monster baarde plotseling een krijsend kind. De spelers kleedden mekaar uit tot op het hemd ("de politie vindt [het] niet goed als we verder gaan") en met viltstift werden de sekse-kenmerken op het ondergoed aangegeven. Wat een ochtend. Daarom: zeg Berlijn en ik zeg Rote Grütze. (Zo heette de toneelgroep.) Zeg Rote Grütze en ik zeg Darüber spricht man nicht. (Zo heette het stuk.)
De lust er in Sekstant juichend verslag van te doen werd me destijds, weer terug in Nederland, te machtig. Rote Grütze had een revolutionair begin gemaakt met kindertoneel, schreef ik. Prompt rinkelde de telefoon. Twee theatergroepen voor kinderen, één uit Amsterdam en één uit Den Haag, Wilden weten waar Rote Grütze te bereiken was en zo. Hoewel ik mijn uiterste best heb gedaan alle gevraagde informatie te verschaffen, hebben ze er nooit wat mee gedaan, geloof ik. Dat is jammer, maar best voorstelbaar. Het toneelaanbod voor kindertjes tussen de vier en acht jaar wordt nog steeds overwegend door komische stotteraars en over hun houwdegen struikelende veldwachters bepaald - voor het brengen van een stuk als Darüber spricht man nicht is durf nodig; moed moet en wie garandeert dat iedereen het leuk vindt? Bij Rote Grütze ligt dat anders. Die toneelspelers zijn meer activist dan kunstartist. Vanuit hun verontwaardiging over het bedrog dat gepleegd wordt teneinde jonge kinderen dom te houden, maakten ze een toneelstuk. En dat is heel iets anders dan toneel spelen omdat het zo moeilijk is om zonder applaus te leven. Rote Grütze betekent letterlijk: watergruel. Maar de naamgeving koos de groep ook vanwege dat bijvoegelijk naamwoord "rood". Dat zijn ze namelijk - rood. Het socialisme stelt ook aan kindervermaak de voorwaarde dat het "ergens" over moet gaan en "ergens" toe moet dienen. Wat is het nut?
Waartoe, waarheen?
De maatschappelijke boodschap van Rote Grütze is onmiskenbaar een rode boodschap: één van de kenmerken van het kapitalisme is nu eenmaal dat bepaalde groepen - kinderen in dit geval, maar in andere situaties ook arbeiders, patiënten of woninghuurders - van informatie verstoken blijven of misleid worden. Kennis is macht. Daarom is spreiding van kennis binnen het kapitalisme linke soep. De tot dusver onmondige kan dan opeens gaan meepraten en moet als gelijke worden behandeld.
Maar goed - ik had toen dat stuk in Sekstant geschreven en de telefoon rinkelde. Een groepje studenten uit Delft vroeg of ik niet eens wilde komen praten over Rote Grütze en hun seksueel voorlichtend toneel. Prima. Ik maakte een afspraak. De studenten wilden het stuk vertalen en gaan opvoeren. Uitstekend.
We praatten er over - zij en ik. Maar de studenten wilden het niet over seksuele voorlichting aan kindertjes hebben en helemaal niet over informatiespreiding binnen het kapitalisme. Welnee. "Wat heeft dat nou met toneel te maken?" Iemand anders zei dat het de bedoeling van het groepje was iets leuks voor kinderen op te voeren en zeker niet om indoctrinatie te gaan bedrijven. We begrepen elkaar niet. Teleurgesteld gingen we uit elkaar. Ik heb er in elk geval nooit meer iets van gehoord. M'n reiskosten werden nimmer vergoed.
Ondertussen: drie jaar later. Rote Grütze speelt nog steeds. Ze zijn beroemd geworden met dat stuk van ze. Der Stern bracht er onlangs een uitvoerige foto-reportage van, er kan geen bondsrepublikeins theaterfestival voorbij gaan of es wird darüber gesprochen, bij Weismann Verlag in München kwam een boekje met tekst plus foto's uit. De Deutsche Volkszeitung meldde op 12 februari jongstleden dat nooit eerder zulke duidelijke "Aufklärung" was geboden, de groep wisselde de proletarische kroeg tegen royale Westberlijnse theaterpodia in en op het label Rotkelchen (het platenmerk van het Westberlijnse Rotbuchverlag) verscheen een zwarte schijf in de groeven waarvan het geluid van de hele voorstelling - aangevuld met interviewtjes met kinderen over sex en liefde - nog eens stereofonisch staat geperst. Er wordt zeer veel over Darüber spricht man nicht gesproken. Het is een kassucces geworden.
Wat mij beweegt opnieuw zo breed uit te pakken over iets dat ik al eerder in Sekstant signaleerde is de Nederlandse versie van Darüber spricht man nicht. Sinds februari wordt het stuk door de toneelgroep Genesius uit Groningen onder de titel Daar praat je niet over opgevoerd. Volgens een toelichting in het programmaboekje plaatste Genesius het stuk op haar repertoire omdat men "steeds sterker de behoefte gevoelde een onderwerp te nemen dat kinderen direct aangaat" en omdat de persoonlijke ervaring van de spelers daartoe bijdroeg: "We hebben er thuis of op school nooit open over kunnen praten. Sex werd van jongsaf aan als taboe gezien; allemaal hebben we het als een gebrek gevoeld dat de voorlichting nooit uitsteeg boven de technische gegevens."
Op een zaterdagmiddag in februari zag ik de Nederlandse opvoering in een - wat volgens de oerprincipes van Hollandse gezelligheid genoemd wordt - "zoldertheater" te Utrecht. Ik was in gezelschap van een collega en haar zeven-jarig dochtertje. Zij waren vol geestdrift over het stuk. Ik niet, maar dat kwam doordat die verdomde vergelijking zich almaar opdrong. Echt slecht deed Genesius 't niet, maar Berlijn was beter. Veel beter.
Daar praat je niet over was tot een dromerig, poëtisch stuk verloederd, vond ik. Hoe kwam het dat een op zich toch welluidend woord als Kut in deze omgeving ineens zo lullig klonk? Waarom bleef het stil in de zaal toen het publiek werd opgewekt mee te doen? Op vitale punten was er in de tekst geschrapt. Door de grammofoonplaat (die werkelijk alleraardigst is en te onzent door de firma Van Gennep te Amsterdam wordt geïmporteerd) te draaien achteraf nog eens vastgesteld dat een liedje als Wer hat die Angst gemacht (wie heeft de angst in het leven geroepen?) in de Nederlandse voorstelling ontbreekt. Te politiek zeker. De muziek swingde niet, maar was op typische kleutermelodieën gebaseerd. Stel je voor dat het jonge volkje eens wèrkelijk in vuur en vlam zou komen te staan - dat je het publiek eens wérkelijk behandelt zoals je zelf behandeld zou willen worden. Nee. In de Berlijnse voorstelling werden paaseitjes uitgedeeld onder het publiek als over de vrouwelijke eileider wordt gesproken. Was dat niet te cru? Genesius vond van wel, want ook die scene was geschrapt.
Toch jammer. Natuurlijk mag een buitenlands stuk dat tot een Nederlandse voorstelling wordt bewerkt zoveel bijgeschaafd en verbeterd worden als nodig is. Wat Genesius doet is verreweg het beste wat er op dit gebied (theatrale voorlichting over seksualiteit dus) voor kinderen gebeurt. Maar het blijft jammer, toneel voor kinderen, een monoloog van spelers enerzijds en publiek anderzijds; spelers die het weten, publiek dat het nog niet weet. De bezielde ondertoon is zoek. "Het is al moeilijk genoeg zo," hoorde ik een van de actrices na afloop van de voorstelling zeggen. "Er zijn christelijke scholen in het noorden van het land die ons stuk per se niet opgevoerd willen zien; ze vinden het stuitend wat we te vertellen hebben." Dus modern is het stuk in elk geval wel. Na afloop van de voorstelling kregen alle kinderen een appel. Een groepje volwassenen verzamelde zich voor in de zaal rond één actrice, die net te laat de kleedkamer wilde binnenstappen. Daar kreeg ze nu de kans niet meer voor. Er was een mevrouw die vroeg of ze twee extra programmaboekjes mee mocht nemen, want vrienden van haar hadden goede contacten met een impressariaat dat ook contracten voor Ramses Shaffy en Liesbeth List afsloot; nou, dat impressariaat moest maar eens zorgen dat dit kindertoneelstuk op grote schaal in alle schouwburgen zou worden opgevoerd. In een van de omstanders herkende ik een redacteur van het vakblad voor de kinderbescherming; hij wilde een afspraak maken voor een gesprek, zei hij, want hij zat nog met "een aantal vraagtekens en een stukje onduidelijkheid". Een derde noemde het stuk moedig. Lopen er nou nooit mensen weg? Nee, er waren nog nooit mensen weggelopen.
Wat zeur ik toch. Iedereen was enthousiast over de manier waarop Genesius lering en vermaak had gecombineerd. Daar praat je niet over is nog steeds een boeiend toneelstuk en er valt genoeg te lachen. Wat mij dwars zit - het gemis aan bereidheid een werkelijke discussie met de kinderen aan te gaan, een gebrek aan bezieling en inspiratie bij Genesius - neemt niet weg dat er geen tweede stuk van vergelijkbare strekking in Nederland te zien valt. In de doelstellingen van toneelgroep Genesius wordt gezegd dat zij de kinderen "geen mening wil opdringen maar de kinderen zelf tot een keuze wil laten komen". Dat lijkt me een heel slechte doelstelling. Kinderen moeten van jongsaf zoveel mogelijk geïndoctrineerd worden, vind ik, met de boodschap dat het maken van zelfstandige keuzen onmogelijk is als je klein bent omdat anderen - die groter zijn dan jij of meer geld hebben of meer kennis - die keuzen al gemaakt hebben. Dat het met seksuele voorlichting aan kinderen zo bedroevend is gesteld, ligt niet aan christelijke onderwijzers. Ligt evenmin aan een aangeboren angst onder mensen om zich te uiten. Rote Grütze trekt de juiste conclusie: dat komt doordat de wereld is, zoals ze is en uitgaat van de ongelijkheid van mensen. Dat Genesius die gevolgtrekking achterwege laat is zonde. Ronduit, doodzonde.
bron: Artikel 'De poëtische verloedering van activistisch kindertoneel (daar praat je niet over)' door Rudie Kagie; Sekstant, No.6; juni 1977