Debat op 5
Gespreksleider: Heidi Iepema
Heidi Iepema: Sommigen beweren dat pedofilie een ontwikkelingsstoornis is,
en anderen zijn ervan overtuigd dat het een normale seksuele geaardheid is.
Wat is nou pedofilie en hoe kunnen wij erin slagen om dat onderwerp
bespreekbaar te maken zonder heksenjacht? Aan tafel onder anderen Ireen van
Engelen. Van harte welkom. U bent pedagoge en actief binnen organisaties
tegen kindermishandeling. U schreef een boek met de titel ‘En zij noemen het
liefde: over pedofilie, ontucht en sekstoerisme’. Is pedofilie een liefde?
Ireen van Engelen: Ik beschouw pedofilie als eh, het is seks met kinderen.
Nou, zo simpel ligt het. ’t Is seks met kinderen.
H.I.: Dat is het volgens u. U heeft afgelopen zaterdag een ingezonden stuk
gepubliceerd in Trouw. Daarin, ja, trekt u van leer tegen voorstanders van
pedofilie. U daagt in het artikel ook pedofielen uit om naar buiten te
komen. Vindt u dat uw boek een bijdrage geleverd heeft aan het bespreekbaar
maken van het onderwerp?
I.v.E.: In het boek doe ik verslag van wat mij overkomen is toen ik brieven
vond van mijn pedofiele neef; wat ik daarmee gedaan heb. En in zoverre, ja,
zou het wel een bijdrage kunnen zijn, omdat men dan kan zien wat je doet als
je dus brieven vindt van ernstig kindermisbruik. Dus men kan zien waar
bepaalde mannen toe in staat zijn als het gaat om seks met kinderen.
H.I.: Aan tafel zit ook C.C. [edit] U bent negentien jaar jong, mag ik wel
zeggen. U voelt zich aangetrokken tot jonge kinderen. Aan welke leeftijd
moeten we dan denken?
C.C.: Dat, je kunt de leeftijdsgrenzen gaan stellen maar het lijkt
mij belangrijker dat je zegt: ik voel me tot bepaalde individuen
aangetrokken. Ik voel me niet alleen tot kinderen aangetrokken of alleen tot
pubers. Ik kan ook een jongen van vijfentwintig ontmoeten die ik vanwege
zijn karakter, eh, waar ik erg graag mee om zou gaan. Dus je kunt niet
zeggen: ik ben puur pedof... oh, trouwens, pedofilie is seks met kinderen.
Ik heb geen seks met kinderen, dus we kunnen hier concluderen meen ik dat ik
geen pedofiel ben.
H.I.: U verstaat dus blijkbaar wat anders onder pedofiel zijn.
C.C.: Er zijn een heleboel mensen die van alles zeggen: dit is pedofilie;
het is puur seks met kinderen; nee, het is een gehele geaardheid. Waarom zou
ik de moeite mij getroosten om naar deze mensen te luisteren? Ik werp liever
de term, het etiket pedofiel van mij af. Als men nou zegt: pedofilie is seks
met kinderen, goed, dan ben ik geen pedofiel, want ik heb toevallig in deze
maatschappij geen seks met kinderen.
H.I.: Wat bent u wel?
C.C.: Ik ben een jongen van negentien die zich aangetrokken voelt tot
individuen.
H.I.: Ja, en dat kunnen ook kinderen zijn.
C.C.: Dat kan zelfs beneden de wettelijk vastgelegde en maatschappelijk
aanvaarde leeftijdsgrens zijn.
H.I.: Ja. Ook aan tafel meneer Frank van Ree, van harte welkom. U bent
psychiater en behandelaar van pedoseksuelen. U bent de zwager, ik zeg het
maar even, van de pedofiel en psycholoog doctor Frits Bernard. U bent
bestuurslid geweest van de Bernard- en Brongersmastichting. Beide
stichtingen wilden het onderzoek naar seks van en met kinderen bevorderen.
Mevrouw Van Engelen schreef een boek, dat boek noemde ik al eerder, ‘En zij
noemen het liefde’. Ook aan u even de vraag: heeft het met liefde te maken,
pedofilie?
Frank van Ree: Vaak wel ja. Mijn ervaring met pedofiele mensen is dat
sommigen bijzonder intense liefdesrelaties met kinderen hebben. En helaas
ook heb ik pedofielen meegemaakt die je nauwelijks het woord pedofiel zou
durven toegeven, of toeschrijven omdat het moordenaars en bruten zijn, zoals
je dat ook bij heteroseksuelen en homoseksuelen hebt. Mensen die heel tedere
liefdesverhoudingen hebben en mensen die buitengewoon agressief en grof
zijn.
H.I.: Ja, je zei al even ook, C. [edit], het woord pedofiel, ja, daar wil ik
eigenlijk niks mee te maken hebben. Is dat omdat wat mensen erbij bedenken?
C.C.: Het is zo dat, ik denk, in de Nederlandse taalschat zijn woorden en
termen die te maken hebben met seksualiteit het minst duidelijk en het meest
vaag, en dus werk ik veel liever met definities dan met etiketjes en
stickertjes. Met definities kun je, okay, dat is uitvoeriger,
breedsprakiger, maar dan kun je precies uitleggen waar je het over hebt, in
plaats van het te hebben over pedofielen, pedoseksuelen, misbruik, kinderen,
volwassenen. Wat zijn kinderen; iedereen onder de achttien? Volgens Korthals
wel.
H.I.: Ja. Wij moeten in deze uitzending helaas af en toe toch wat woorden
gebruiken om te weten waar we het nog met elkaar over hebben, dus die zal ik
ook gebruiken. U zei net al van ik heb geen seks met kinderen, en ik versta
onder kinderen, nou laten we zeggen, onder de zestien. Waarom niet?
C.C.: Nou, omdat onder de zestien er een mogelijkheid is dat je wordt
opgepakt en in het cachot gesmeten, dat is vrij duidelijk. Als de laatste
politieke voorstellen doorgaan, wordt het klachtendelict ook geschrapt, dus
een absoluut—
H.I.: Klachtendelict is dat er iets aan te doen is door de politie op het
moment dat het kind of de ouder een klacht indient.
C.C.: Correct, of een zogeheten kinderbeschermingsinstantie.
I.v.E.: Maar mag ik daar op inspelen? Als je zegt dat de reden waarom je
geen seks met kinderen hebt is omdat je bang bent dat je opgepakt wordt, dan
vind ik dat niet echt een goede reden. Denk je er nooit bij na dat het
misschien het kind schade kan berokkenen?
C.C.: U wilt graag opgepakt worden.
I.v.E.: Nee, dat zeg ik niet.
C.C.: Er zijn dingen die een kind schade kunnen berokkenen, er zijn dingen
die een volwassene schade kunnen berokkenen. Niet alle vormen van seks
tussen volwassenen is correct. Neem een vrouw van dertig met een zeer kleine
vagina, een man van dertig met een zeer grote penis. Als die
geslachtsgemeenschap met elkaar gaan hebben—
H.I.: Daar hebben we het nu even niet over, we hebben het even over iets
anders.
C.C.: Ja, maar ik probeer duidelijk te maken dat niet alle seks tussen
volwassenen mogelijk is, biologisch, psychisch, en hetzelfde geldt voor wat
wij kinderen noemen. Niet alle vormen van seks zijn mogelijk, je gaat geen
kleuter neuken. Daar kom ik hier ook niet voor om dat te bepleiten. [Deze
laatste zin is slecht hoorbaar omdat I.v.E. hier het woord neemt.]
I.v.E.: Pedofilie is per definitie een misdrijf.
C.C.: En uw punt is?
I.v.E.: Wat ik zeg, pedofilie, ik—
H.I.: En daar bedoelt u mee seks hebben met kinderen, misschien moet u dat
dan ook even zeggen.
I.v.E.: --ja, is per definitie een misdrijf.
C.C.: Dus iemand aftrekken die vijftien jaar is een misdrijf, en dat moet
het ook zijn volgens u?
I.v.E.: Ik zeg hoe de wet dat interpreteert. Maar dan moet je dus natuurlijk
ook kijken naar: wat is seks? En ja, mij lijkt dat masturberen onder seks
wordt verstaan.
C.C.: Dus u bent het ermee eens dat iemand van vijftien mag niet afgetrokken
worden omdat het lichamelijke dan wel psychische schade oplevert.
I.v.E.: Als een volwassene iets doet met kinderen beneden de wettelijk
toegestane leeftijd is dat verboden, en is dat een misdrijf. Ik bedoel, je
mag ook niet stelen en als je het wel doet, is dat een misdrijf. Zo simpel
is dat.
C.C.: Maar is het correct een misdrijf?
F.v.R.: Ik begrijp niet wat u precies beoogt, mevrouw Van Engelen, want als
u blijft zeggen: het is een misdrijf, het is een misdrijf, dan is de
discussie klaar. Hij probeert uit te leggen dat de kwestie van
schadelijkheid niet zomaar bepaald is. En als u zegt: ja dat is het wel –
dat bedoelt u eigenlijk: het is strafbaar, het is schadelijk, het is
misdrijf, dan is er dus geen discussie meer over pedofilie mogelijk.
I.v.E.: Nee, ik zeg niet, ik heb het niet over de schadelijkheid. Ja, ik
vind het wel schadelijk, maar goed, daar heb ik het nu niet over. Ik zeg
alleen maar: seks tussen een volwassene met een kind onder de leeftijd van
zestien jaar is een misdrijf, want dat is door de wet bepaald.
F.v.R.: Ja. Dat ontkent hij toch ook niet?
C.C.: Bent u het ermee eens dat er een discussie moet worden geopend die
ingaat op of het al dan niet, allerlei zaken misdrijf zijn, en dat we kijken
of de wet mogelijk zou moeten worden herzien?
I.v.E.: Nee, ik denk niet dat je daarover moet discussiëren in dit stadium.
Je moet gaan kijken naar: wat is dat eigenlijk, pedofilie? En je moet
inzicht zien te krijgen in de reden, redenen, waarom volwassenen seks met
kinderen willen.
H.I.: En wat wilt u dan met dat inzicht doen, uiteindelijk?
I.v.E.: Nou, ik denk dat een pedofiel per definitie een probleem heeft. Dus
lijkt mij dat je moet gaan kijken naar: waarom, waarom is iemand pedofiel?
Waarom wil iemand seks met een kind?
H.I.: Dus op het moment, om het even simpel te houden, u zegt: een pedofiel
heeft per definitie een probleem. Dat probleem moet dan opgelost worden,
therapie lijkt me dan duidelijk; heeft u daar behoefte aan, meneer C.[edit]?
C.C.: Eh—nee. Het lijkt me ook niet bevorderlijk als een, laten we weer de
dertigjarigen als voorbeeld nemen, om de vraag te stellen: waarom wil een
dertigjarige man seks met een dertigjarige vrouw; waarom waarom waarom. Daar
mag je persoonlijk initiatief naar nemen om dat te onderzoeken, maar de
overheid heeft daar geen reet mee te maken.
I.v.E.: Ja, maar dan heeft u het niet over seks met kinderen. Dan heeft u
het over seks met volwassenen, en daar, ja, volwassenen moeten zelf weten
wat ze doen. Maar een volwassene mag geen seks met een kind.
C.C.: Maar het belangrijke is toch dat wij uitzoeken of dingen al dan niet
schadelijk zijn?
I.v.E.: Nee, het is belangrijk om uit te zoeken, lijkt mij belangrijk voor
pedofielen om te weten van, waarom hebben zij die behoefte aan seks met
kinderen? Want als pedofiel kan je nooit uiting geven aan je seksualiteit,
want het mag niet, want je bent meteen strafbaar.
C.C.: Maar de overheid is voor bescherming, is er voor bescherming, en moet
die dingen strafbaar stellen die schadelijk zijn. Dus daarom is het voor de
overheid relevant om te weten welke gedragingen al dan niet strafbaar zijn.
[Hier bedoelt C.C. te zeggen: al dan niet schadelijk zijn.] De overheid moet
niet weten waarom wel of niet—
I.v.E.: Dat is toch allang duidelijk, het is allang duidelijk dat seks met
kinderen schadelijk is voor kinderen.
F.v.R.: Dat ben ik helemaal niet met u eens.
I.v.E.: Er is ontzettend veel onderzoek naar gedaan.
F.v.R.: Daar is helemaal niet ontzettend veel onderzoek naar gedaan, er is
alleen veel onderzoek gedaan naar psychiatrische en juridische casuïstiek.
De onderzoeken binnen de pedofiele wereld waar geen bemoeienissen van
psychiaters en justitie mee zijn, zijn bijzonder schaars en bijzonder
zeldzaam.
I.v.E.: Maar dat zijn, dat, dat klopt inderdaad, dat er weinig onderzoek is
gedaan naar pedofilie, naar de pedofiel. Wel naar de kinderen. Daar is toch
veel onderzoek naar gedaan?
F.v.R.: Ja, maar dat zijn kinderen waar iets mee gebeurd is waardoor er
juridische of psychiatrische problemen zijn ontstaan. Dus dan heb je al een
negatieve selectie, en daarop ga je dan je hele visie op de pedofilie
bekijken en dat is niet juist.
H.I.: U zegt: er zijn ook kinderen die seks hebben gehad met een volwassene
en daar—
F.v.R.: Zelfs die boeken erover geschreven hebben.
H.I.: –prima mee om gegaan zijn, bedoelt u.
F.v.R.: Ja. Frank van Lieshout en anderen— [Met deze laatste zinsflard, die
moeilijk te verstaan is omdat I.v.E. hier het woord neemt, bedoelt F.v.R.
geloof ik Ted van Lieshout.]
I.v.E.: Maar dan is er toch ook geen reden om onderzoek na te doen, als
iets, als iets geen probleem is, waarom zou je daar onderzoek naar doen?
F.v.R.: Nee: we weten dat er gevallen zijn waar echt niets aan te merken is
dat er enige schade is geweest, we weten ook dat er duidelijk schadelijke
gevallen zijn, we weten niet alle criteria waar wel en waar geen schade
ontstaat en we weten zelfs nauwelijks hoeveel pedofielen er zijn. We weten
amper wat.
I.v.E.: Maar hoe komt het dan dat dat onderzoek niet gedaan is?
F.v.R.: Ja, hoe komt dat; hoe komt het dat met de homoseksuelen tot voor
kort ook bijna niks bekend was en dat het alleen maar taboe was en verboden,
hoe komt dat.
I.v.E.: Nou moet ik u toch echt tegenspreken. De homoseksuelen hebben dertig
jaar strijd gevoerd en die hebben uiteindelijk hun plek weten te verwerven
binnen de maatschappij.
F.v.R.: Ze moesten ervoor vechten. Ze moesten—
I.v.E.: Ja tuurlijk, maar dat—
F.v.R.: Nou, u geeft dus antwoord op uw eigen vraag.
I.v.E.: Nee, ja, dat kan wel zijn, dus de homoseksuelen hebben die strijd
goed gevoerd zou je kunnen zeggen. De pedoseksuelen, of de pedofielen,
blijkbaar niet, want die zijn gelijktijdig opgegaan met de homo’s en die
zijn nog nergens.
F.v.R.: Nee, die zijn helemaal niet gelijktijdig—
H.I.: Ik wou even naar uw artikel. Wat u schreef is, ja, eigenlijk moeten
pedofielen naar buiten treden, hè? Waarom moeten ze dat doen en hoe moeten
ze dat dan doen, hoe moet ik me dat voorstellen?
I.v.E.: Ze moeten dat doen om uit te leggen wat er goed is aan een pedofiele
relatie. Als zij dus vinden dat dat bijdraagt aan de ontwikkeling van een
kind, wat ze dus zeggen, nou, dan wil ik dat wel graag horen en lezen, van
wat is er dan zo goed aan een pedofiele relatie?
C.C.: Goed. Bij deze. D’r is een blad dat verschijnt in Nederland, er zijn
verschillende bladen maar ik zal één blad belichten, het heet OK magazine, ’
t wordt uitgegeven door de vereniging MARTIJN die zich richt op
ouderen-jongeren relaties, en dat blad, daar staat niet op de voorkant:
alleen pedofielen mogen dit lezen. Iedereen mogen het lezen. Daarin komen
onze uitgangspunten naar buiten. U mag zich abb—eh, u mag lid worden van de
vereniging MARTIJN. Dus als u zegt: pedofielen die verstoppen zich en ze
moeten naar buiten komen, ze doen het niet, dan lijkt het alsof u het
bestaan van de vereniging MARTIJN bijvoorbeeld, of een blad als Koinos,
ontkent.
I.v.E.: Nee, dat ontken ik helemaal niet, maar ik heb in m’n—ik heb eerder
een debat in m’n hoofd wat op wetenschappelijk niveau gevoerd gaat worden.
Met onderzoeken die dus gepubliceerd worden in wetenschappelijke
tijdschriften. OK magazine is geen wetenschappelijk tijdschrift.
H.I.: U zegt toch heel duidelijk van mensen moeten ervoor uitkomen dat ze
pedofiel zijn.
I.v.E.: Ja.
H.I.: Nou, dat is nu niet op wetenschappelijk niveau. Wat wilt u dan, dat
mensen op een verjaardag zeggen van: nou nee, ik ben niet hier met mijn
vriendin, want ik val op kinderen?
I.v.E.: Nee, ik praat ook niet over—nee, ik heb het over het onderzoek, het
wetenschappelijk onderzoek naar pedofilie, of naar seks met kinderen.
C.C.: Dus u wilt dat wetenschappers naar buiten treden, niet pedofielen?
I.v.E.: Ja, dat zeg ik ook in mijn artikel. Het gaat om de—
H.I.: Nou, u zegt ik uw artikel: ik vind dat [C.C. valt bij] pedofielen naar
buiten moeten treden.
I.v.E.: Ja. Nou, de wetenschappers onder hen, dat zeg ik ook—
H.I.: De wetenschappers onder de pedofielen moeten naar buiten treden.
I.v.E.: Ja, nou, die moeten nu met hun onderzoek naar buiten treden als zij,
als zij zeggen—want het zijn de wetenschappers die de pedobeweging
aanvoeren. Dus als zij zeggen van: d’r is met pedofilie niks mis, het is
goed, het kan een bijdrage leveren – Frits Bernard heeft er onderzoek naar
gedaan, Brongersma heeft er onderzoek naar gedaan – okay, laat het zien.
C.C.: Wij laten het zien. Gaat u naar de Amsterdamse boekhandel Intermale,
loopt u daar naar binnen. Er zijn zoveel boeken, dan wel wetenschappelijk,
dan wel niet-wetenschappelijk, die een positieve standpunt uitdragen
tegenover pedofilie.
I.v.E.: Maar hoe verklaart u dan de heksenjacht? Waarom blijven mensen zo
woedend op pedofielen?
C.C.: Omdat mensen geen boeken lezen. Omdat mensen liever televisie kijken.
Het lijkt alsof u ontkent [moet zijn: beweert] dat enige verdediging van
onze kant uitblijft, terwijl deze verdediging er wel is, maar niet wordt
opgezocht.
H.I.: Ik ga ook even naar meneer Van Ree, eh u, ik zei al even, u bent
bestuurslid geweest, hè, van twee stichtingen ter bevordering van pedofilie;
die Brandse-stichting [?] van uw zwager en de Brongersma-stichting. Waarom
bent u d’r niet in geslaagd om meer begrip te kweken?
F.v.R.: Ik? Om meer begrip te kweken?
H.I.: Ja, nou, u persoonlijk niet, maar...
F.v.R.: Ik heb helemaal nooit m’n best gedaan om enig begrip te kweken, want
mijn interesse lag niet primair bij pedofilie. Ik had een heel andere hoop
dingen in de praktijk te doen en ik hield me d’r eigenlijk nauwelijks mee
bezig, ik steunde alleen die beide stichtingen omdat ik hoopte, en hoop, nog
steeds, dat daar goed materiaal wordt verzameld om tot onderzoek te kunnen
komen. Maar ik steun wel meer dingen waar ik niet zelf mijn vak van maak.
H.I.: Wat beoogt u met dat goede onderzoek?
F.v.R.: Ik beoog dat er een reële blik komt op het verschijnsel pedofilie
en, dat heb ik geprobeerd in het begin al te zeggen, dat is voor mij dat er
een ongelooflijke hoop verschillende uitingen van pedofilie zijn, die
variëren van hele tedere en zelfs platonische verhoudingen tot zeer
criminele, gewelddadige verhoudingen. En op het ogenblik krijg je de indruk
in de pers en in de media en overal; ja, als je het woord pedofiel noemt dan
heb je te praten over een smeerlap die kinderen verleidt en weet ik wat
allemaal voor vreselijke dingen.
I.v.E.: Maar hoe komt het nou dat dat onderzoek dan niet van de grond komt;
waarom wordt het onderzoek niet gedaan?
F.v.R.: Dat zegt u. D’r wordt behoorlijk wat onderzoek gedaan. U weet ook
net zo goed als ik dat Rind en Tromovitch en Bauserman hebben veel gedaan,
eh, Bernard heeft een boek onder redactie uitgegeven ‘Pädophilie ohne
Grenzen’ in Duitsland, pas anderhalf jaar geleden, twee jaar geleden.
I.v.E.: En hoe komt het dan dat het niet in de wetenschappelijke pers
terechtkomt?
F.v.R.: Dat is de vooringenomen houding van de wetenschap. Wetenschappers
zijn bijna allemaal, ze praten automatisch als ze over pedofilie beginnen en
ze beschrijven hun onderzoek, dan is het eerste wat ze zeggen: we hebben het
over slachtoffers en daders. Het is al getypeerd als misdadig.
I.v.E.: Maar dan blijkt dus dat de wetenschappers die er ander over, anders
over denken zoals die Amerikaanse wetenschappers die u noemt, dat die het
dus niet voor elkaar krijgen om dat begrip voor—
F.v.R.: Nog niet.
I.v.E.: Nee, en dat is natuurlijk spijtig voor ze—
F.v.R.: Niet alleen voor ze, voor de mensen in ’t algemeen.
I.v.E.: Nou ja maar zo—dat is het wetenschappelijke spel natuurlijk.
C.C.: Wij moeten niet alleen naar de wetenschappers kijken, wij moeten ook
kijken naar andere factoren die de wetenschap beïnvloeden. Bijvoorbeeld het
onderzoek van Bauserman, Rind en Tromovitch is, laten we zeggen, monddood
gemaakt door de Amerikaanse overheid.
I.v.E.: Maar hoe—die zijn dan blijkbaar dus sterker, de publieke opinie is
blijkbaar sterker. [Deze laatste zin is moeilijk verstaanbaar omdat C.C.
hier het woord neemt.]
C.C.: Deze overheid is niet geïnteresseerd—
H.I.: Maar, even, mevrouw van Engelen, hè, d’r is natuurlijk ook jarenlang
tegen homo’s zo aangekeken, van, hè: die zijn ziek, die zijn niet goed bij
hun hoofd, d’r is iets mis mee, daar gaan we een therapietje tegenaan gooien
en dan komt het wel goed. Nou, daar wordt natuurlijk hier en daar nog wel zo
over gedacht, maar ik bedoel, wij weten allemaal dat dat natuurlijk helemaal
waanzin is. Zou het zo kunnen zijn, ik vraag het u, dat misschien over
dertig jaar er zo over pedofilie gedacht wordt?
I.v.E.: Ik denk van niet, ik weet het wel zeker van niet. Want het publiek
wil het niet, de maatschappij wil het niet. De maatschappij heeft—
H.I.: Nee, maar de maatschappij wilde het met homo’s eerst ook echt helemaal
niet.
I.v.E.: Nou, maar de homo’s hebben blijkbaar hun strijd goed gevoerd. Dus
hebben ze de strijd gewonnen, zou je kunnen zeggen. En ik vind dat
pedofielen het volste recht hebben om hun strijd te voeren. Wat ze dus al
dertig jaar doen. En wat zij dus willen is het afschaffen van de
leeftijdsgrenzen. Nou, dat mag je willen. Maar dan moet je het wel voor
elkaar zien te krijgen en ’t is niet, tot nu toe niet gelukt.
C.C.: Maar kunt u uitleggen wat u bedoelt als u zegt dat het niet
interessant is of allerlei vormen van seks met allerlei, eh, minderjarige
leeftijden, of het niet in—dat het niet interessant is om te kijken of dat
wel of niet schadelijk is?
I.v.E.: Nou, ik, dat is heus wel interessant. [Moeilijk verstaanbaar omdat
C.C. gelijktijdig een opmerking maakt.]
C.C.: Is dat niet het storen van de discussie? [Moeilijk verstaanbaar omdat
I.v.E. nog praat.] Schaart u zich daar niet bij de Amerikaanse overheid die
ook zegt: het is niet interessant om te kijken wat onderzoeken zeggen, wat
jeugdigen zeggen die goeie positieve contacten hebben gehad, mensen die ik
ook persoonlijk ken. Is dat niet interessant om te bekijken?
I.v.E.: Nou, eh, ongetwijfeld, maar iedereen onderzoekt wat-ie zelf wil
onderzoeken, en als de pedofielen graag dit naar voren willen brengen, dan
moeten ze zorgen dat ze wetenschappelijk onderzoek daarnaar doen, en dan
moeten ze dat presenteren.
H.I.: Zou het zo kunnen zijn dat dat onderzoek er niet komt of onvoldoende
komt omdat het inderdaad nog zo’n ongelooflijk taboe-onderwerp is, want u
zegt wel: mensen—pedofielen moeten naar voren komen, maar ik bedoel, ben jij
daar heel open over?
C.C.: Eh...
H.I.: Nou, behoorlijk op dit moment, maar—
C.C.: Radio, schrijven, van alles. Maar het is inderdaad zo; wat ik net zei,
als er onderzoek wordt gedaan dat de populaire standpunten tegenspreekt,
wordt dit vermoord door andere factoren dan alleen maar de wetenschap. Door
de politiek en door de maatschappij.
H.I.: Maar ja, ik wil even nog naar de openheid. Op het moment dat u in uw
omgeving vertelt van: nou, ik kan op iemand van vijfentwintig vallen maar ik
kan me ook aangetrokken voelen tot iemand van dertien, hoe reageren mensen
dan?
C.C.: Mijn omgeving, daar zorg ik wel voor, bestaat zo ongeveer uit mensen
die intelligent en scherpzinnig genoeg zijn om niet zich te identificeren
met de gemiddelde Telegraaf-lezer of Catherine-kijker. Maar wat veel
interessanter is dan te proberen zeggen: ik ben pedofiel en ik wil graag
geaccepteerd worden want het zijn drogredenen dat alle seks met alle
kinderen schadelijk is, wat veel interessanter is te proberen een bredere
aanpak na te streven. Door te zeggen: we hebben één seksuele revolutie
gehad, hebben we nou seksuele vrijheid in Nederland? Worden kinderen
[gniffel], laat ik het zeggen, open en bloot opgevoed? Is er geen seksuele
repressie op scholen? Zijn wij seksueel vrij in deze maatschappij?
I.v.E.: Maar het middel, ik bedoel, de manier waarop u uw standpunten naar
voren wil brengen, hoe, dat pakt u dan blijkbaar verkeerd aan want het lukt
niet.
C.C.: Eh, wat moeilijk is, inderdaad, is om te gaan schermen met de term
pedofilie en om te gaan beweren: seks met kinderen is niet altijd
schadelijk. Dan krijgen de mensen een bloedrode waas voor hun ogen.
F.v.R.: Onmiddellijk.
I.v.E.: Ja, maar het is nou eenmaal een feit dat seks met kinderen dus niet
mag, en de meeste mensen, de meeste ouders, die willen dat niet voor hun
kinderen. En ik moet er wel bij zeggen dat er dus, eh, het zijn dus niet
alleen pedofielen die seks hebben met kinderen. D’r zijn dus ook heel veel
niet-pedofielen die seks hebben met kinderen. Het zijn vaders, het zijn
broers, het zijn ooms, dus wat dat betreft is pedofilie maar een onderdeel
van het seksuele misbruik van kinderen.
C.C.: U bent zeer gehecht aan termen. Bijvoorbeeld aan de term pedofilie. En
aan de hokjesgeest. Het lijkt mij dat u zeer verward zou worden als wij deze
termen niet voorhanden hadden.
I.v.E.: Ja, maar als ik, ik bedoel, in het laatste nummer van OK magazine
daar schrijft u een artikel waarin u Trouw aanvalt, en daar schrijft u
achter uw naam dat u hoogleraar bent in het doorzien van maatschappelijke
stupiditeit. Ik denk ja, op die manier, dan is het moeilijk om dat soort
stukken te gaan lezen want dat neem ik dan toch niet helemaal serieus.
C.C.: Och, dat is een stijlmiddeltje, daar kun je om lachen. Het was ook
niet, ik denk dat de meeste mensen begrijpen dat er geen leerstoel is die
zich richt op de maatschappelijke stupiditeit als zodanig.
I.v.E.: Ja, maar het geeft een beeld van dat u erg vijandig staat tegenover
die maatschappij, die dus niet wil, naar u wil luisteren, omdat ze dat
gewoon niet kan accepteren.
F.v.R.: Bent u nou niet een beetje bezig de boel helemaal om te draaien? Is
de vijand, is dat niet de maatschappij tegenover de pedofiel? Is dat niet de
vijand, of is nu de pedofiel vijandig tegenover de maatschappij?
I.v.E.: Ik denk dat de pedofiel de maatschappij als vijand ziet.
F.v.R.: Dat is de vijand! Je ziet het niet, zo gaat het op ’t ogenblik.
[Deze laatste zin wordt gelijktijdig uitgesproken met de volgende zin van
I.v.E.]
I.v.E.: Ja, maar goed, maar zo kom je nooit tot elkaar.
F.v.R.: Op het ogenblik is de maatschappij geladen met alleen maar bijzonder
negatieve oordelen over pedofilie.
H.I.: Wat zou er moeten gebeuren?
F.v.R.: Ik denk dat iets als wat we nu doen, dat dat een belangrijk stuk is,
dat we proberen duidelijk te maken dat er wel degelijk heel ander onderzoek
nodig is, en dat er een genuanceerd oordeel behoort te bestaan en niet een
zwart-wit oordeel. Maar d’r is nog een ongelooflijke hoop werk en ik denk
dat dat nog tiental—tientallen jaren zal duren. Ik heb het idee: zolang de
wetenschappers zich niet aansluiten bij het onderzoek op een juiste manier,
blijven de pedofielen in een heel raar ho[e]kje zitten.
H.I.: En waar zou u willen uitkomen?
F.v.R.: Ik zou willen uitkomen op het mogelijk zijn van seks met kinderen,
eh, althans bepaalde vormen van seks met kinderen. Ik heb het niet—
H.I.: Wat moet ik me dan concreet voorstellen?
F.v.R.: Eh, u moet zich concrete voorstellen—je komt heel gauw in het gevaar
van dan de hokjes, hè, de lichamelijke kenmerken enzovoort, maar laten we
zeggen dat knuffelen, vrijen, strelen, aaien en mogelijk ook masturberen,
elkaar masturberen, dat dat heel goed mogelijk zou moeten kunnen zijn,
binnen een maatschappij die daar tolerant tegenoverstaat.
I.v.E.: Maar dat is ’n utopie.
F.v.R.: Ach, het is in Nederland al zo geweest, vroeger.
C.C.: Het is een utopie als u blijft zeggen als het een utopie is. [Moeilijk
verstaanbaar omdat zowel I.v.E. als F.v.R. eveneens praat.]
F.v.R.: En het is in vele culturen nog zo. [Praktisch onverstaanbaar.]
I.v.E.: Omdat men niet, geen inzicht had in wat dat was en wat, wat de
schadelijkheid was voor kinderen. [Het laatste zinsdeel is moeilijk
verstaanbaar omdat C.C. hier het woord neemt.]
C.C.: Nou, ik zal u, ik zal u wat inzicht verschaffen. Toen ik, ik wou dat
ik op mijn vijftiende, veertiende, dertiende, door een man was afgetrokken.
Ik ben het niet. Ik heb mijn eerste seksuele contact gehad op mijn
zeventiende. Ik ben er behoorlijk kapot van geweest dat ik mijn hele jeugd
heb moeten, eh, leven met seksuele onthouding. Seks met kinderen. [Deze
laatste uitspraak is moeilijk verstaanbaar omdat I.v.E. het woord neemt.]
I.v.E.: Nou, uw hele leven is no—uw leven is nog maar niet zo lang aan de
gang. Maar uit de stukken die u heeft geschreven, heb ik begrepen dat u in
uw jeugd—
C.C.: Niet misbruikt ben.
I.v.E.: --affectief verwaarloosd ben, bent, dat u lijdt aan het Peter Pan
Syndroom, dat u niet volwassen wil worden, ja en ik, ja, en ik vrees dat,
althans wat ik vrees; ik denk, wat ik lees uit de woorden is dat u een sterk
minderwaardigheidscomplex hebt.
C.C.: Juist. Juist, juist juist juist.
H.I.: Nu hebben we nog één minuut, mevrouw Van Engelen, dus om de hele
psyche van meneer C. [edit] daarin nog te behandelen, dat lijkt mij wat ver
gaan, dat lijkt me sowieso wat ver gaan.
F.v.R.: En hier gebeurt trouwens precies wat er aldoor gebeurt, het wordt
onmiddellijk gepsychiatriseerd, hè. Peter Pan Syndroom [C.C. gniffelt]; je
komt in alles terecht, hè. U begint meteen ziekten te beschrijven, en dat
maakt het nou zo moeilijk— [Dit laatste zinsdeel is moeilijk verstaanbaar
omdat I.v.E. het woord neemt.]
I.v.E.: Ja, maar dit is wel wat uit mijn onderzoek blijkt, met alle
pedofielen die ik onderzocht heb. En dan—
F.v.R.: U heeft deze meneer toch niet onderzocht?
I.v.E.: Nee, maar ik heb natuurlijk wel zijn eigen stukken gelezen. [Dit is
moeilijk verstaanbaar omdat C.C. het woord neemt.]
C.C.: U zegt ik ben affectief verwaarloosd. Dat klopt, ik ben affectief
verwaarloosd omdat ik tot mijn zeventiende geen tederheid en ook seksuele
tederheid heb mogen ervaren vanwege mensen als u die niet willen kijken naar
of het wel of niet schadelijk is. Daarom heb ik nou het Peter Pan Syndroom,
dank u.
I.v.E.: En dat is, dan is het belangrijk om dus dat te gaan onderzoeken.
H.I.: Ik denk dat we het daar in elk geval, eh, bent u het met elkaar over
eens, dat onderzoek belangrijk is en eh, nou, we wachten dat af of dat ook
gebeurt. Ik ben u in elk geval alledrie erg dankbaar dat u hier over dit
toch wel lastige onderwerp met ons wilde praten. Meneer C. [edit], mevrouw Van
Engelen en meneer Van Ree, hartelijk dank voor uw komst.
bron: 'Debat op 5'; Radio 5; NCRV; 18 augustus 2000
[[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]] [[Category:]]