De kerkhofganger
Wat ritselt op de Achterweg
De Dalmse Steeg voorbij
Er glipt een schaduw langs de heg
Onder de bomenrij
De wind kreunt in de oude eiken
Hij kan geen hand voor ogen kijken
Maar de maan breekt door het wolkendek
En hij klimt over de muur, de gek
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Bij een vers gedolven graf
Werpt hij zijn mantel af
Hij stoort een dode in haar rust
Want zie, hij bukt en bukt en kust
Bij de maan haar schaarse licht
Kust hij haar marmerbleek gezicht
Dan scheurt hij zijn hemd van 't lijf
Bespringt de dode, koud en stijf
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Hij rukt de kleding van de vrouw
Huiverend van genot en kou
Levende vrouwen zijn hem te heet
Te willig met hun lucht van zweet
Bij het kreunen van de eiken
Schendt hij nog een drietal lijken
Daar krast de raaf, daar roept de uil
Hij opent nog een verse kuil
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Van vrouwenlijken met lang haar
Breekt hij de benen van elkaar
We zien een dode, half vergaan
Maar daar trekt hij zich niets van aan
Haar borsten zijn al weg aan 't rotten
Zacht haar schedel, broos haar botten
Eindelijk komt hij hijend af
En kruipt bevredigd uit het graf
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Het kerkhof, het kerkhof
Het kerkhof bij nacht
Voor hij huiswaarts zal gaan keren
Klopt hij de maden uit zijn kleren
En na het horen van dit lied
Is een pedofiel zo erg nog niet
bron: Gedicht 'De Kerkhofganger' door Hans Dorrestijn; Handgeschreven tekst van dit gedicht ( zie: veiling.catawiki.nl/kavels/20507227-hans-dorrestijn-de-kerkhofganger-handschriftposter-1978-1978 ) uit: 1978