Zeden en straffen - Diskussienota over de zedelijkheidswetgeving
Door: Theo Sandfort
E. Brongersma e.a.
Zeden en straffen; diskussienota over de zedelijkheidswetgeving
NVIH-COC, Amsterdam, 1984
84 blz., ƒ 15,-
(giro 386094 tnv COC Magazijn, Amsterdam)
Het is alweer vier jaar geleden dat de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving, ook wel bekend als de commissie-Melai, met haar eindrapport op tafel kwam. Onderwerpen van dat laatste rapport waren: verkrachting en aanranding, seksuele contacten met afhankelijke personen en seksuele contacten met kinderen. Eerder was er al een rapport over pornografie verschenen.
Het rapport over pornografie, waarin in sterke mate voor decriminalisering werd gepleit, heeft met name rond 1981 tot sterke reacties vanuit de vrouwenbeweging geleid. Pornografie mocht op dat moment niet uit de strafwet worden gehaald, vond men. Ook het eindrapport riep reacties op, naast scepsis vooral ook instemming met het voorstel om verkrachting ook in het huwelijk strafbaar te stellen. De voorstellen met betrekking tot seksuele contacten met kinderen leidden, met name in verband met de invoering van de term 'bewegen tot', van veel kanten tot kritiek.
Op het ogenblik lijkt het stil aan het front. De Minister van Justitie heeft weliswaar meegedeeld dat een voorstel van zijn ambtenaren voor wijziging van de zedelijkheidswetgeving voor advies onderweg is naar de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid, maar wat dat voorstel inhoud is nog onbekend. De NVSH en de NVIH-COC (respectievelijk de Landelijke Werkgroep Jeugdemancipatie en de 'bestuurscommissie wetgeving' van deze verenigingen) hebben het lange uitblijven van een definitief voorstel tot wetswijziging aangegrepen om 'dieper op de principes achter de zedelijkheidswetgeving in te gaan'. (p. 5) In een eerder, in 1983 samen met andere organisaties uitgebracht commentaar, hadden ze namelijk laten weten een aparte zedelijkheidswetgeving principieel onjuist te vinden. De organisaties hebben hun bevindingen neergelegd in het onlangs verschenen rapport Zeden en straffen, dat als een discussienota over de zedelijkheidswetgeving wordt gepresenteerd.
De nota, met bijlagen 85 pagina's dik, ziet er goed uit en maakt een zeer gedegen indruk. Een uitgebreid notenapparaat draagt bij tot dit betrouwbaar voorkomen. Veel zorg is besteed aan de lay-out (jammer dat er dan zo dun papier wordt genomen dat de letters van de volgende pagina's er door heen schijnen), en de regels zijn per pagina genummerd. Een dergelijk jasje maakt dat je je afvraagt: wat willen ze me verkopen als de verpakking zo mooi is?
De inhoud dus. In het eerste hoofdstuk wordt als uitgangspunt van de nota uiteengezet dat de overheid de plicht heeft om de keuzevrijheid van iedere persoon te beschermen. Voorzover het seksualiteit betreft, gaat het daarbij om een recht op bescherming tegen ongewenste seksuele contacten en relaties, maar ook om de bescherming van mogelijkheden tot het aangaan van gewenste seksuele contacten en relaties. Wat al dan niet 'zedelijk' is dient hierbij niet door de overheid te worden uitgemaakt. Het standpunt dat de strafwet een middel is dat met uiterste terughoudendheid moet worden ingeschakeld, wordt in het tweede hoofdstuk verder beargumenteerd. De verschillende doelen van het opleggen van straf worden besproken: norminprenting en -handhaving, generale preventie, speciale preventie, vergelding en conflictoplossing. Daarnaast wordt bekeken in hoeverre het strafrecht deze doelen bereikt. Zowel met betrekking tot de dader als het slachtoffer blijkt het strafrecht volgens de samenstellers van de nota niet te voldoen. Gepleit wordt voor 'rechtsomlegging', het zoveel mogelijk zoeken naar oplossingen buiten het strafrecht om. 'Pas wanneer andere wegen in een bepaald geval onbegaanbaar blijken te zijn, is strafbaarstelling en toepassing van het strafrecht gerechtvaardigd.' (p. 19)
In de overige hoofdstukken, waar de functie van het strafrecht bij verschillende soorten conflicten in de sfeer van de seksualiteit specifiek worden besproken, is deze terughoudendheid het centrale uitgangspunt. Daarnaast wordt in die hoofdstukken in belangrijke mate gedacht vanuit de belangen van de slachtoffers in deze conflicten.
In het derde hoofdstuk komt seksueel geweld (aanranding en verkrachting, welke volgens de samenstellers in wettelijk opzicht met elkaar gelijk zijn te stellen) aan de orde. Voor handhaving van strafbaarstelling wordt gepleit, maar dan niet als een apart zedendelict, maar in aansluiting bij artikel 284, dat dwang in het algemeen strafbaar stelt. Als het om dwang bij seksuele handelingen gaat is men wel voor een verhoging van de maximum straffen, vanwege 'de betekenis die in het huidige maatschappelijke verkeer aan seksualiteit wordt gehecht' (p. 27). Het vierde hoofdstuk is gewijd aan seksuele handelingen met kinderen. Uitgangspunt is dat er naast seksueel misbruik ook positieve seksuele ervaringen van kinderen met volwassenen voorkomen. Een absoluut verbod op seksuele contacten tussen kinderen en volwassenen is dan een beknotting van de keuzevrijheid van kinderen en biedt kinderen dus geen bescherming. Het kinderen afdwingen van seksuele contacten moet strafbaar blijven, en dat is reeds het geval volgens het geherformuleerde artikel 284. Wel is men voor de toevoeging van een bepaling die ook dwang op grond van overwicht van een volwassene over een kind beneden de twaalf jaar strafbaar stelt. Een niet genoemde consequentie van de voorgestelde formulering van het wetsartikel is dat ouders strafbaar zullen zijn wanneer zij hun kind, dat uit vrije beweging seksuele contacten met een volwassene onderhoudt, dwingen deze seksuele relatie te verbreken. Dat kan tot vreemde situaties aanleiding geven.
Hierna volgt in dezelfde lijn het hoofdstuk over seksuele handelingen met afhankelijke personen en vervolgens het hoofdstuk over pornografie. Aangezien empirische gronden voor een specifiek verband tussen pornografie en seksueel geweld ontbreken, is men voor decriminalisering, tenzij in die pornografie direct tot geweld wordt aangezet. Extra bescherming van jeugdigen tegen confrontatie met pornografie wordt als onpraktisch van de hand gewezen. Ook de mensen die zich door pornografie gekwetst kunnen voelen behoeven geen extra bescherming: ook wanneer zij niet met pornografie worden geconfronteerd zullen zij er aanstoot aan nemen. Bovendien vragen de samenstellers zich af of mensen niet dagelijks geconfronteerd worden 'met zaken waarmee ze het niet eens zijn of waardoor ze zich gekwetst kunnen voelen' (p. 43). Tenslotte wordt er voor gepleit om de pornografieproduktie op te vatten als een 'kommercieel bedrijf' waarbij de normale eisen betreffende behoorlijke arbeidsomstandigheden, rechtspositie, kinderarbeid, etc. gelden' (p. 44). Op deze manier zouden de 'werknemers' in dit bedrijf beschermd kunnen worden.
Na een kort hoofdstuk over exhibitionisme en prostitutie, volgt een overzicht van de concrete voorstellen voor wetswijziging. Deze komen erop neer dat twee reeds bestaande artikelen moeten worden uitgebreid en dat, mede daardoor, een hele reeks artikelen die nu als 'misdrijven tegen de zeden' bij elkaar staan kunnen verdwijnen. Een knap staaltje van deregulering.
De nota is helder en inzichtelijk en zit logisch in elkaar. De kijk op wat we dan nog maar even 'zedendelicten' zullen noemen is ronduit verfrissend. De gelanceerde voorstellen zijn zeker niet onredelijk en dienen bij toekomstige beraadslagingen over hervorming van de zedelijkheidswetgeving serieus overwogen te worden. Verder is deze nota voor ieder die op de een of andere manier bij zedelijkheidswetgeving of 'zedendelicten' betrokken is verplichte kost. Ik heb echter ook een paar kanttekeningen die ik niet onvermeld wil laten.
Hoewel onmiddellijk kan worden tegengeworpen dat het hier een discussienota betreft, vind ik dat er weinig op mogelijke tegenargumenten voor bepaalde wijzigingen wordt geanticipeerd. Ook vind ik de argumentering niet altijd even consequent. Wanneer voor strafverzwaring bij dwang tot seksuele contacten een beroep wordt gedaan op waarden die gelden in het huidige maatschappelijke verkeer (een nettere uitdrukking voor 'gesundesnes Volksempfinden'?) is het vreemd dat een dergelijk argument bij andere onderwerpen niet legitiem zou zijn. Waarschijnlijk is een dergelijk argument minder bruikbaar wanneer het bijvoorbeeld om seksuele contacten met minderjarigen gaat.
Bij het voorstel tot strafbaarstelling van misbruik door overwicht bij kinderen tot twaalf jaar mis ik ter zake doende argumenten. Het enige vermelde argument is dat kinderen wanneer zij slachtoffer van dwang zijn, niet zelfstandig de rechter kunnen inschakelen. De beoogde strafbaarstelling lost hier niets aan op, wat de genoemde feitelijkheid hier tot een irrelevant argument maakt. Als het gaat om de beoordeling van seksuele contacten met kinderen wordt geconstateerd dat het geslacht van het kind hierbij niet buiten beschouwing mag blijven. Op welke manier dat geslacht dan van betekenis is, en of/hoe dat zou moeten doorwerken in strafbaarstelling en straftoepassing blijft onuitgewerkt. En dat is jammer wanneer je weet dat op sekse gebaseerde verschillen in de discussie over seksualiteit tussen kinderen en volwassenen zo'n belangrijke rol spelen. Tenslotte: in de nota gaat het primair om voorstellen voor wetsartikelen. Belangrijk uitgangspunt is echter dat deze artikelen met terughoudendheid moeten worden toegepast. Hoe die terughoudende toepassing geregeld, bevorderd of gegarandeerd kan worden blijft onvermeld. En dat betekent dat er een grote ruimte wordt gelaten aan de subjectieve toepassing van betrokken ambtenaren. Deze bestaande rechtsongelijkheid (terwijl bepaalde seksuele contacten met kinderen beneden de twaalf jaar in Amsterdam onvervolgd blijven, kom je in Groningen voor contacten met oudere jongens bijna onvermijdelijk in voorlopige hechtenis) wordt daarmee gecontinueerd. Nieuwe regels moeten in ieder geval ook aan die rechtsongelijkheid een einde maken.
bron: Recensie 'Zeden en straffen; diskussienota over de zedelijkheidswetgeving - E. Brongersma e.a.' door Theo Sandfort; Jeugd en Samenleving; mei 1984