Positive memories - T. Rivas
Op zich is het heel verdedigbaar positieve ervaringen te verzamelen van misbruikslachtoffers, die zichzelf geen slachtoffer noemen. Er zijn al zoveel studies verschenen over geïdentificeerde slachtoffers, waarbij de schade van misbruik direct of indirect is aan te wijzen, dat het bijna ondenkbaar is dat er kinderen en jongeren onbeschadigd mee verder zouden kunnen. Ergo: zo beschadigend als het bagatelliseren van schade is voor iemand die daar klachten van ondervindt, zo verwarrend kan de situatie zijn voor een kind dat het niet zo erg vond of misschien zelfs fijn, en dat vervolgens geacht wordt dit niet zo te voelen. [...]
Rivas benadrukt dat 'This collection should not be used to promote the idea that all kinds of pedophile contacts are morally sound or that real sexual abuse would be relatively harmless' (pag. 8). Het gaat hem wel om de bewustwording van het bestaan van wederzijds positief ervaren volwassen-kind relaties en de maatschappelijke acceptatie hiervan. [...]
Het eerste grote Nederlandse onderzoek dat de schadelijke gevolgen van misbruik aantoonde, bouwde ook al een nuancering van die schade in: al in het eerste onderzoek van Draijer (1988) naar de schade van misbruik, nuanceerde de onderzoekster de schadelijke effecten van de puur seksuele handeling: '... doordat de affectieve verwaarlozing inherent is aan seksueel misbruik, is de afzonderlijke invloed van misbruik niet erg groot'. In dat zelfde jaar kwam Theo Sandfort (1988) met zijn proefschrift 'Het belang van de ervaring', waarin hij concludeerde dat vrijwillige contacten tussen jongens en pedofielen vooral leerervaringen waren die niet tot traumatisering zouden leiden. Je zou zeggen dat zo langzamerhand wat meer differentiatie ontstond in het denken over schade. Het begon erop te lijken dat wanneer seksueel contact niet in een sfeer van affectieve verwaarlozing maar juist met affectieve aandacht gebeurde, de schade mogelijk minder zou zijn. Opvallend is hierbij dat Sandfort het vooral had over jongens in de puberleeftijden met contacten buitenshuis, en Draijer schreef over meisjes en vrouwen, met veelal incestueuze contacten binnenshuis. Die nuance kon echter niet gehoord worden: als gevolg van sensatieberichtgeving rond herhaaldelijke - al dan niet reële - incidenten (affaire Dutroux, 'De bolderkar', 'Oude Pekela' enz.) begon de maatschappelijke stemming zodanig te veranderen dat seks tussen kind en volwassene per definitie alleen slecht, afkeurenswaardig, en ook schadelijk kon zijn. Verhalen over slachtoffers die zichzelf niet als slachtoffer beschouwden werden gewantrouwd, konden gewoon niet waar zijn. [...]
[V]oorstanders van pedofiele relaties hebben steevast de neiging teveel hun eigen belang te benadrukken en stellen dat het verbod op seks van kinderen met volwassenen een beperking is voor het kind. Een doorgeschoten redenering, want het gaat hier niet om het inperken van het recht van het kind om spelenderwijs zijn eigen seksualiteit te ontdekken. Er blijven, wanneer het kind er uit zichzelf aan toe is, nog genoeg leeftijdsgenoten over om mee te oefenen. Kinderen zitten niet vast aan een 'format' van een oudere-jongere contact, pedofielen wel... en dat maakt het streven naar 'beperkte legalisering' ambigue en dubieus.
Er worden dus door Rivas factoren genoemd die de beleving van seksueel contact tussen volwassene en kind negatiever of positiever zouden kunnen maken. De vraag is of dat voldoende factoren zijn om met enig recht van spreken te kunnen voorspellen of in bepaalde omstandigheden geen schade zal optreden. Hier zit mijns inziens de moeilijkheid, daar de enige wezenlijke factor in dit geheel de subjectieve persoonlijke mening is van de respondent zelf, hoe hij/zij nu tegen de ervaring van toen aankijkt, en welke herinneringen er zijn aan het gevoel en de beleving van toen. Maar alertheid is ook hier op zijn plaats, want een ervaring is wel waar, maar kan ook een gelaagdheid hebben die pijnlijke onderdelen 'wegmasseert'. Er kan sprake zijn (geweest) van een hechte band met de dader, die gepaard kan gaan met een cognitieve dissonantie die als 'stockholmsyndroom' gekenmerkt zou kunnen worden. Verder: veel jongens hebben meer moeite met de notie 'slachtofferschap' dan meisjes, en zijn nogal eens geneigd hun eigen invloed en verantwoordelijkheid te overdrijven, om in de betekenisgeving van de misbruikervaring achteraf meer autonome regie als narratief in te passen in hun levensverhaal. Maar er is nog een element, dat losstaat van interpretatie en subjectieve verandering, en dat is seksuele geaardheid. Zou het zo kunnen zijn dat de geaardheid van de dader invloed heeft op de beleving en de mate van acceptatie van het gebeurde? Anders gezegd: zouden heteroseksuele jongens meer moeite hebben misbruik door een man een plek te geven dan homoseksuele jongens, bij wie een eerste seksueel contact met een oudere man mogelijk betekenis kan krijgen als initiatie in de homocultuur, waarin leeftijdsverschil (niet pedofilie!) algemener geaccepteerd is? Ook viel me, enkele jaren terug, op dat veel van de slachtoffers van de misbruikaffaire binnen de Katholieke Kerk die zich actief organiseerden en erkenning zochten voor hun leed, heteroseksueel waren. Toeval? En heteroseksuele meisjes? Zouden die meer moeite hebben met misbruik door een vrouw? Kortom, zou 'genderstress' een rol spelen bij een positieve of negatieve evaluatie van het contact. Zal, wanneer het geslacht van de pedofiel matcht met de (toekomstige) geaardheid van het slachtoffer, een seksuele relatie dan leiden tot minder genderverwarring en minder psychische schade en zal de evaluatie van die ervaring positiever zijn? Ik heb geen onderzoeken over dit specifieke verband kunnen vinden. [...] Rivas benoemt het fenomeen van 'niet aansluitende geaardheden' ook, maar formuleert dit opvallend genoeg niet als een intrapsychische worsteling, maar puur als maatschappelijk probleem: 'The solution to this problem obviously consists of a greater societal acceptance of homosexual feelings, phases and experiments and is in this respect related to gay emancipation' (pag. 238). [...]
Streven naar inzicht in hoe kinderen en jongeren ervaringen van seks met een volwassene verwerken is niet gediend met dogmatisme. Het dogma van de à priori onschuld van misbruik en de heilzaamheid ervan voor een kind, is makkelijk te herkennen. Het tegenovergestelde dogma, dat van het misbruik dat per definitie schadelijk en traumatiserend is voor een kind, wordt veel moeilijker als dogma herkend en dus vaak beleefd als waarheid, boven elke twijfel verweven. Een grote angst om buiten-dogmatisch te denken is dat als je enige twijfel toelaat over de schadelijkheid van pedofiele contacten, het bestaande verbod hierover zal verdwijnen en alle kinderen vogelvrij worden verklaard voor pedofielen met willekeurig goede en slechte bedoelingen. De juridische argumentatie van het verbod kan naar mijn mening losgekoppeld worden van de mate van schade. Schade kan alleen maar achteraf worden vastgesteld. Het juridisch beargumenteerde verbod op misbruik, dus het schenden van de lichamelijke en geestelijke integriteit van een kind in combinatie met het gegeven dat minderjarige kinderen wilsonbekwaam worden geacht om te kunnen overzien en bepalen of het zich begeven in een seksuele interactie goed of slecht voor hen is, houdt een à priori bescherming in. Deze staat los van de vraag of en hoe groot de schade is in ieder bijzonder geval. In discussies rond pedofilie, verbod en straf worden deze zaken vaak verward, hetgeen deels verklaart waarom de hysterie rond traumatisering van ontucht zo krachtig is geworden: alsof ieder misbruikgeval opnieuw als bewijsmateriaal moet dienen om onszelf en elkaar te overtuigen dat het goed is dat het verboden is. Een verbod is prima te combineren met het inzicht dat niet elke misbruik even schadelijk is. Dat alleen al maakt het de moeite waard dit boek te lezen. Als slachtoffers hun eigen slachtofferschap relativeren doet het publiek er het beste het zwijgen toe, en moeten professionals goed gaan luisteren.
bron: Boekbespreking 'Rivas, T. (2013). Positive memories. Deventer: IPCE Publications, 250 pag., € (onbekend)' door Erik van Beek (cultuurfilosoof); Tijdschrift voor Seksuologie, jaargang 38, nr. 3; 2014