RAI congres - Om de vrijheid van het kind
Door: Dr. Emiel van Campenhout
Dat het kind, bewust of onbewust, al of niet bedoeld, in onze maatschappij wordt misbruikt, zal een ieder die niet te kwader trouw is wel kunnen beamen. Politici beroepen zich op "de ziel van het kind" om hun verzuilde partijprogramma's te doen gelden; in het gezin is het kind vaak de focus die de latente malaise tussen de partners moet kanaliseren en leefbaar houden; in het onderwijs wordt het kind ingeoefend in een mentaliteit van prestatie en hiërarchische verhoudingen die eigen zijn aan de wereld van de volwassenen. Dat het kind misbruikt wordt ligt voor de hand. Ouders, opvoeders, politici zien het kind-zijn meestal in functie van iets anders, als voorbereiding voor het echte maatschappelijke leven, als last, als dwarsbomer van hun projecten, als alibi, als vaandel voor hun machtswensen en maar zelden in zijn eigenheid. Het opnemen voor "de vrijheid van het kind: lijkt in deze context niet veel meer dan een symptoom van de ideologie en de retoriek die onze dagelijkse ademnood geworden zijn. Ook al wordt die vrijheid en eigenheid bijwijlen verbaal beleden, het maatschappelijk functioneren liegt er niet om.
De eigen zijnswijze van het kind
Dat het kind een eigen, onherleidbare zijnswijze heeft, behoort nochtans tot het archetypische bewustzijn van de mens. In mythen, verhalen en gedichten uit oost en west verschijnt het kind als de oorspronkelijke manifestatie van het Sacrale. Het kosmische ei breekt open en baart - naar de uitdrukking van C.G. Jung - "het goddelijke kind". Elk kind is het goddelijke kind. De god Shiva danst "in alle werelden tegelijk. In alle werelden. En in de eerste plaats in de wereld van de materie. Kijk naar de grote ronde halo, afgezet met de zinnebeelden van vuur, waarbinnen de god danst. Dat betekent de Natuur, de wereld van massa en energie. Daarbinnen danst Shiva-Nataraja de dans van het eindeloos worden en vergaan. Het is zijn lila, zijn kosmisch spel. Spelen ter wille van het spelen, als een kind. Maar dit Kind is de Orde aller Dingen. Zijn speelgoed is het sterrenheer, zijn speelplaats is de oneindige ruimte en tussen vinger en vinger is elke tussenruimte duizend miljoen lichtjaren..." (1)
Zeer recent heeft de Haagse psychoanalist, M. Liétaert Peerbolte, de zijnswijze van het kind, die de oorspronkelijke menselijke is, vanuit de prenatale psychologie als volgt herdacht: Het kind heeft een voorgeboortelijk totaliteitsbeleven, daarom "kosmisch" ervaren genoemd. De foetus zweeft gewichtloos in het bergende water en heeft het gevoel van verbondenheid met de universele Energie. Deze Energie, aanvankelijk bestaande in ongebonden toestand, noemt < Liétaert Peerbolte "Oceanos", een grenzeloze en tijdeloze ruimte van licht en lust. Het oorspronkelijke gegeven van de menselijke psyche, waarbij noch de zintuigen noch het Ik-besef een rol spelen, is "een zijns-toestand van liefde (...), waarin alles vervat is" (2), het "orgastisch ervaren van de ruimte" (3). Door de geboorte verlaat de voldragen vrucht de moederschoot en begint zijn individuele bestaan. "Tot kort na de geboorte (...) leeft de baby nog in zijn eigen wereld zoals hij die ook beleeft in de voorgeboortelijke tijd" (4). De Nederlandse dichter Maurits Mok drukt het als volgt uit: "Warm is hun huid - ik hoef de kinderen / nog niet tot een verleden te herleiden; / zij leven aan de oorsprong van de tijd; / zij jagen lichtdauw op, hun denken springt omhoog / uit morgenbronnen; in hun woorden / opent de wereld een gezicht / dat amper uit de schepping is ontwaakt, / een mengeling van honger en zojuist / ontbloeid gelach..." (5)
Oceanos, de ongebonden Energie, wordt in het individuele bestaan gebonden tot Eros. Deze Eros, in de zin van Freud en van de dieptepsychologie, is de driftmatig-vitale kracht, principe, grondvorm en inhoud van alle psychische ontwikkeling. Op basis van diezelfde kracht kan de mens tot ontplooiing of tot frustratie komen, liefdevol worden of agressief, heterofiel of homofiel, levend in seksuele activiteit of in onthouding, als een gelukkig of als een verbitterd mens. Krachtens de Eros kan de mens zijn eigen lichaam ervaren als een geruststellende basis, kan hij zijn lichaam, dat van anderen en de omgeving exploreren, kan hij op zoek gaan naar een partner, komt hij in opstand tegen zijn ouders, kan hij zelf kroost verwekken en kan hij telkens weer vertederd zijn door het wonder van het kind, het goddelijke kind dat hijzelf is geweest. Deze onbepaalde mogelijkheid tot lust en geluk wordt bij de opgroeiende mens gestructureerd. Deze structuratie is afhankelijk enerzijds van zijn eigen biologische en parallel daarmee psychische behoeften die zich in contact met zijn wereld progressief manifesteren, anderzijds van de vormen waarin cultuur en maatschappij liefde en lust te beleven geven. Die twee elementen staan met elkaar in wisselwerking, zodanig dat we bij een omschrijving van het eerste een zeker wantrouwen moeten bewaren. In hoever nl. is de analyse van de stadia van kinderlijke seksualiteit van bijv. S. Freud zelf geen maatschappelijk produkt? Anderzijds geeft die analyse wel een beeld van de feitelijke, d.i. mede maatschappelijk bepaalde, psychische ontwikkeling. We kunnen dus wel stellen, dat deze ontwikkelingsvorm niet natuur-noodzakelijk is. Ook in deze is van toepassing het woord van M. Merleau-Ponty dat de mens niet zozeer een natuursoort is als wel een historische idee.
Kinderlijke seksualiteit
Kinderlijke seksualiteit is de wellicht tendentieuze naam voor de wijze waarop in het kind, nog in onmiddellijk contact met zijn oceanisch beleven, de vitale erotische energie wordt gestructureerd, of het resultaat van die structuratie op kinderlijk niveau. Dit erotisch vermogen is vanzelfsprekend verweven met heel de ontwikkeling op het gebied van de motoriek, de verbeelding, de taal en het logisch denken. We zijn echter verplicht, wijl we de totaliteit niet kunnen uitzeggen, in aspecten te denken. Het erotische is trouwens méér dan een aspect; het is het fundament. Wat opvalt is, dat de seksualiteit waar we mee worden geboren, die de mens als kind ervaart, niet op de geslachtsdelen is geconcentreerd. Het is een door het gehele organisme verspreide seksualiteit. "Dat is het paradijs dat we beërven. Maar het paradijs gaat verloren naarmate het kind ouder wordt." (6)
Het gehele lichaam is vol zinnelijkheid. Daarom is het over de hele oppervlakte ook een bron van lust. Bepaalde gebieden kunnen daarbij een eigen speciale soort lust verschaffen. Volgens deze zogenaamde erogene zones spreekt men van orale, anale, urethrale en genitale lust. Dat is wel genoegzaam bekend. Naast deze lustervaring aan bepaalde delen van het lichaam, spreekt de psychologie over lust afkomstig van partiële driften: de lust van het betasten van het eigen lichaam en het lichaam van anderen; de lust van het vertonen van het lichaam of van delen ervan aan anderen. De ontwikkeling van de partiële driften vindt plaats in de kinder- en kleuterjaren. Eerst in de lichamelijke puberteit ontwikkelt zich de genitale kern, die zich doet kennen in de paringsdrang en in het vermogen orgasme te bereiken.
Tussen dit eerste kinderlijke ervaren en de puberteit, ligt de zogenaamde latentieperiode. Schaamte, morele en esthetische aspiraties komen daarin op de voorgrond. Er worden barrières opgebouwd tegen de deeldriften en tegen de erogene lustervaring, die niet georganiseerd zijn onder het primaat van de genitaliteit en daarom "pervers" worden genoemd. We merken inderdaad dat seksuele activiteiten bij kinderen op lagere-school-leeftijd beduidend minder zijn vergeleken bij de leeftijd die eraan voorafgaat en erop volgt.
Freud heeft de neiging deze periode als een periode van verdringing te zien. "We zouden dit eerder als een gevolg zien van het opengaan van een nieuwe wereld voor het kind. Een nieuwe wereld met vele mogelijkheden en ook vele opgaven die aandacht vragen, zodat minder aandacht besteed kan worden aan het seksuele. We stellen daarom in vervanging van "latentieperiode" een andere uitdrukking voor: het "lagere-school-kind". Deze uitdrukking wordt in pedagogische vakliteratuur wel meer gebruikt. Het lagere-school-kind kent dus in de eerste leerjaren (van 6 tot 8 jaar) een verminderde seksuele activiteit..." (7) - wat toch ook weer niet betekent dat het geen seksuele behoefte of gevoelens heeft. De bedoeling van deze chronologische classificatie: kinderlijke seksualiteit met haar verschillende stadia (tot 5 jaar) - lagere-school-leeftijd (tussen 6 en 10 jaar) - prepuberteit en puberteit (tussen 11 en 15 jaar), is een aantal kinderlijke gedragingen te kunnen plaatsen in een overzichtelijk verband: de lust bij het zuigen, bij het ontlasten, bij het wateren, bij het strelen rn gestreeld worden, bij het knuffelen en liefkozen, bij het masturberen, bij het schommelen. Ze wil ook rekenschap geven van de kinderlijke nieuwsgierigheid op seksueel gebied, van de jaloersheid, de rivaliteit, de ijdelheid, de sex-spelletjes, de duidelijke sympathieën en afwijzingen, de interesse voor het andere geslacht, het vroege opmerken van get seksuele verschil waar broers en zusjes samen met hun ouders naakt bij elkaar zijn.
Tevens moet bij het beschouwen van de kinderlijke seksualiteit de grote kwetsbaarheid van het kind worden benadrukt. Seksuele volwassenwording gebeurt niet in een rechtlijnige natuur-noodzakelijke ontwikkeling. Het is vóór alles een psychisch en imaginair gebeuren. De visie van de biologisch gerichte atropoloog Portmann kan enig licht werpen op die kwetsbaarheid. Hij vervoegt hierin de hoger vermelde gedachtegang van M. Merleau-Ponty. Zijn theorie is origineel gebouwd rond het onderscheid dat bij zoogdieren bestaat tussen nestblijvers en nestverlaters. Naarmate de evolutie voortschrijdt wordt het dier minder nestblijver en meer nestvlieder. De nest-tijd wordt steeds korter. In deze evolutieve lijn zou de mens de grootste nestvlieder moeten zijn. In feite is hij de grootste nestblijver. Hij is, biologisch gezien, een vroeg-geboorte. Moest hij slechts een natuursoort zijn, dan zou de zwangerschap één jaar langer moeten duren. De te korte tijd van de biologische dracht wordt echter gecompenseerd door de sociale baarmoeder. Deze vroeg-geboorte is de oorzaak van de grote plasticiteit en kwetsbaarheid van het menselijk wezen. Als hij geboren wordt, is hij niet af. De voltooiing is een sociaal en historisch gebeuren. Vandaar dat er ook veel kan mislopen in de verdere ontwikkeling. De seksuele pathologie geeft daar een vermoeden van. Wie dagelijks met "patiënten" omgaat, stelt zich wel eens de vraag: Kan de kwetsbare mens in deze duidelijk mensonterende maatschappij zonder kleerscheuren mens-worden? Of is de psycho- of tenminste de sociopathie niet ons aller lot?
De maatschappelijke controle-instanties
De zich ontwikkelde kinderlijke seksualiteit staat in wisselwerking met de maatschappij. De maatschappelijke instellingen en mentaliteit voorzien slechts in een beperkte uitingsmogelijkheid van deze erotische gerichtheid. Uit de seksuele nood en de lichaamsvrees van vele volwassenen blijkt dat hun erotisch potentieel maar heel matig werd gerealiseerd. Vanuit zijn therapeutisch werken met volwassenen zegt de Londense antipsychiater Ronald Laing pamflettair, dat van de volheid van mogelijkheden waarmee een mens begiftigd is na 15-20 jaar niet veel méér overblijft dan een half-impotente, half-normale, half gekke mens, min of meer aangepast aan een gekke maatschappij. Hoe komt het dat de volwassen mens niet meer kan voelen, niet kan aanwezig zijn, niet kan beluisteren het ritme en de wijsheid van zijn lichaam? Wat is er gebeurd met onze handen, handen gekregen om te tasten, te boetseren en te strelen, nu gebruikt om te verzamelen, te sturen en te grijpen? Wat is er gebeurd met onze monden, misvormd door een trek van berekening en wantrouwen, maar geschapen om te zingen, te fluisteren en lof te prijzen, om te beroeren en te vermoeden de kwetsbare innerlijkheid van de geliefde? Wat is er met de mens gebeurd? Wat is er gebeurd met het kind-in-ons?
De overgang van onze initiële mogelijkheden naar het feitelijke leven van de volwassenen is het gevolg van een reductieproces. De lustonderdrukkende maatschappij bepaalt de vormen waarin liefde en erotiek mogen worden beleefd. In dit reductieproces is een aantal instellingen bijzonder actief. Hun ideologische en symbolische connotaties bepalen wat op erotisch gebied in de samenleving mogelijk is. De mens krijgt andere mogelijkheden dan de cultureel erkende meestal niet in het zicht en hij vindt het ook goed zo. De castratie doet zelfs geen pijn meer. De maatschappelijke erkenning bepaalt zijn waardengevoel. Waar zijn innerlijke aanleg en ervaringsstructuur hem toch nopen nieuwe, niet-erkende wegen te gaan, treden de repressieve structuren op om de "eerbaarheid" te beschermen en de "schade" zoveel mogelijk te beperken. Tot deze laatste, de repressieve structuren, behoren duidelijk het strafrecht en de verschillende niveaus van de strafrechtsbedeling: politie, onderzoek, rechtbank, probatie, enz. Tot de eerste, de ideologische en symbolische structuren, behoren het gezin, de opvoedingsinstituten, ook de communicatiemedia en de menswetenschappen. Deze instellingen staan als "moral entrepreneurs", als moraal-ontwerpers, op hun beurt in interactie met wat in de samenleving bestaat aan taboes en vooroordelen. Instellingen drukken een bepaalde collectieve waardengevoeligheid uit en worden er door bevestigd.
Het is door deze interactie van gerecht, wetenschappen, gezinsideologie, media en vooroordelen dat de mythe van de schadelijkheid van het zogenaamde pedofiel contact is kunnen ontstaan en voortbestaat. Hoewel we tot nog toe niets verteld hebben over het pedofiele contact kunnen we nu reeds - uit de vermelde gegevens - bevestigen dat schadelijkheid niet kan samenhangen met het erotisch contact als dusdanig, wat dat ligt in de lijn van de oorspronkelijke aanleg, maar met de verdringing en frustratie van het luststreven. Daarbij komt dat het kind getraumatiseerd wordt door de paniek die wordt uitgezaaid door de ouders, het politie-optreden, de rechtbank. Niet door het erotische contact, maar door de reacties van de omgeving wordt het kind getraumatiseerd.
Daarmee zijn we begonnen aan de kritiek op "de zachte moordenaars" (8), de instanties die het reductieproces van de erotische, menselijke mogelijkheden doorvoeren en beschermen. Strafrecht en strafrechtsbedeling nemen hier een duidelijke plaats in. Het vastleggen van leeftijdsgrenzen speelt in op de mythe van het onschuldige kind. Het decriminaliseren van het pedofiele contact is conditio sine qua non van alle evenwichtige relaties. Seksualiteit moet uit het strafrecht. Het strafrecht is niet uitgerust om zich met delicate menselijke problemen in te laten.
Ook het gezin speelt vaak een reducerende rol. Vele ouders zijn, vanuit hun eigen affectieve noodsituatie, niet in staat de ontplooiing van de erotische energie te begeleiden en te respecteren. Kinderen worden vanuit een overtrokken bezitsdrang overbemoederd of overbevaderd. Het liefde0impirialisme doet geen terecht [recht?] aan de kinderlijke behoeften. Het tegengestelde komt ook voor: het ongewenste kind staat bloot aan verwaarlozing en dodelijke mishandeling. De cijfers van de gekende kindermishandeling stijgen onrustwekkend. Ouders van groter wordende kinderen hebben vaak onbewust emotionele weerstand tegen de seksuele emancipatie van hun kinderen. "Opvoeding is doorgaans het proces van weerwraak op eigen mislukken, zich verschuilend achter enkele pedagogische vuistregels die langzaam maar zeker het kind in de mens zullen doden" (9).
Hier kan het probleem van de pedofilie worden behandeld. Eigenlijk is er geen probleem of zou er geen probleem pedofilie of pedofiel mogen zijn, maar alleen het verschijnsel van de pedofiele mens, de medemens die affectief, erotisch en seksueel wordt aangetrokken, tot bevrediging komt bij het kind en de jongere. Het trekken van leeftijdsgrenzen is m.i. daarbij niet zo relevant. In de mate dat hij fijngevoeliger en bekwamer is om zich in te leven in de kinderlijke zienswijze kan de pedofiel correctief optreden tegenover de familiale inkapseling of verwaarlozing. Het erotisch aspect behoort daar wezenlijk bij. Van de pedofiel worden wel superieure kwaliteiten verwacht: respect voor de eigenheid van het kind, bekwaamheid tot inleving in de kinderlijke leefwereld, verantwoordelijkheidsgevoel, diepe affectie. Het kind is er voor de pedofiel, evenmin als voor de ouders, opvoeders en politici om te voldoen aan zijn behoefte. Het kind is voor zichzelf, niet om te beantwoorden aan de nood van de volwassenen. Voor elk van hen geldt het woord van "de Profeet": "Uw kinderen zijn uw kinderen niet. Ze zijn de zonen en dochteren van 's-levens hunkering naar zichzelf. Ze komen door u, maar zijn niet van u en hoewel ze bij u zijn, behoren ze u niet toe... Ge moogt proberen hun gelijk te worden, maar tracht niet hen aan u gelijk te maken" (10).
In de mate dat ze dit verwezenlijkt, kan de pedofiele relatie perspectief openen voor een andere bejegening van kinderen dan door de dominante cultuur voorzien is. In die zin hebben ouders en opvoeders veel van de pedofiele zijnswijze te leren en zouden we mogen hopen dat zoveel mogelijk volwassenen pedofiel worden.
Het onschuldige kind: verleid en getraumatiseerd?
De maatschappij die deze eigensoortige relatie en wisselwerking tussen kind en volwassene niet verstaat, zal maar al te graag zijn emotionele weerstand rationaliseren in mythen zoals "verleiding", "kinderlokker", "kanpenschenner", "onschuld van het kind", e.d. Deze etiketten zijn sterk geladen vanuit de frustratie en verdringing die, ondanks het seksueel libertinisme van de laat-kapitalistische consumptiemaatschappij, de westerse grote-mensen-wereld blijven beheersen. Op twee van die aantijgingen, die specifiek het kind betreffen, willen we kort ingaan: De verleiding en het trauma.
De verleidingstheorie vindt haar grondslag in de behavioristische psychologie. Zoals de hond van Pavlov tot bepaald gedrag geconditioneerd wordt, zou de jonge mens door (voornamelijk homo-)pedofiele contacten voor de toekomst geconditioneerd worden tot "pervers" gedrag. Tolsma (11) heeft echter voldoende aangetoond dat kernhomofilie alleen voorkomt bij mensen, waarbij de homofiele aanleg reeds aanwezig was vóór de zgn. verleiding. Bij 133 onderzochte mannen die in hun jeugd een homo-pedofiele relatie hadden, trof hij slechts 6% pedofielen [homofielen?] aan, wat overeenkomt met het gemiddelde percentage homofielen in een normale bevolking. De seksuele toekomst van het kind wordt dus niet bepaald door de ervaringen die het zouden "bederven". Het kind wordt veeleer aangetrokken tot personen van beider sekse en dan op de eerste plaats niet tot de seksualiteit, maar tot de volwassene in zijn functie van voedend, liefhebbend, beschermend wezen, tot datgene wat de volwassene voor het kind betekent en doet, nl. het geven en waarborgen van affectie en zekerheid.
"Het observeren van pedofiele stoeipartijen, sexspelletjes en gewone dagelijkse bezigheden stelt steeds weer in het licht hoezeer kinderen zoeken naar tastbaar lichamelijk contact dat bij hen duidelijk de betekenis heeft van een steeds wederkerende affirmatie van de geestelijke verstandhouding met hun "spelleider". Bij hen staat het lichaam duidelijk centraal als medium van communicatie, het is een expressiemiddel bij uitstek en dit in heel zijn totaliteit. Het kind schijnt verder ook geen verschil te ervaren tussen het "seksuele lichaam" en het lichaam als mediator, overbrenger van boodschappen; beide lopen door mekaar en vervullen dezelfde functie: communicatie, contactlegging en dialoog. Het seksuele wordt o.i. door het kind aangevoeld als vreemd aan de lichamelijke functie geestelijke bruggen fysisch te veruitwendigen. Het is essentieel mee geïntegreerd in het lichaam als spreekbuis voor de naar buiten tredende geest. Het is misschien in die zijn ook gemakkelijker te begrijpen dat een kind de overgang van fysisch-niet seksueel contact naar erotisch getint contact niet als dusdanig - d.w.z. als transistor - aanvoelt, tenzij vanuit de opvoeding het territorium waar het erotische begint angstvallig is afgebakend. Een andere consequentie is dat het seksuele in een kind-oudere verhouding zeker niet dit officieel bandscheppend karakter dient te verkrijgen, zoals dat wel het geval is in de "grote-mensen-maatschappij" (bijv. huwelijk...).
Seksualiteit is gewoon een lichamelijk iets dat gevoelens gaat vertolken en als fijn wordt ervaren... Bovenstaande mag, eens te meer, weer niet leiden tot het maken van verkeerde veronderstellingen: "lang niet alle relaties pedofiel-kind monden uit in sterk erotische ontboezemingen. De verhouding die een pedofiel van onze groep had met een jongetje van 13 duurde reeds twee jaar en had meer weg van een vader-zoon verhouding dan wel van een erotisch getinte relatie. Hier was het heel duidelijk hoe het kind bij deze pedofiel de affectie zocht (en vond) die het thuis volledig moest ontberen. De inzet van de man voor dit kind was werkelijk enorm en situeerde zich op alle mogelijke vlakken (studies, samen hobby's uitoefenen zoals de natuur exploreren, tropische vissen, enz.).
In deze reeds twee jaar durende relatie vonden sporadisch erotische aanrakingen plaats, die door het kind trouwens vaak zelf geprovoceerd werden en dus uiteraard ook als normaal werden ervaren. Ook hier echter gebeurde het "klassieke" bijna onafwendbare drama in het leven van iedere pedofiel: de ontdekking van de verhouding door de buitenwereld en ten slotte door de vader van het kind. Daar waar deze man nooit enige belangstelling voor zijn kind had betoond, panikeerde hij toen hij ervan op de hoogte werd gebracht dat zijn kind vaak aanliep bij een van de "zonderlingen" van het dorp. Van al de pijnlijke gebeurtenissen die voortvloeiden uit het ontdekken van deze "pedofiele" verhouding, was er nog een vooral "klassiek": de vertrouwensband tussen kind en pedofiel was gedurende enkele maanden volledig verminkt. De verhouding die het kind als heel kostbaar en normaal had ervaren, werd nu gebrandmerkt als misplaatst, smerig en wat dies meer zij... zoals de man waarvan het alles had gekregen dat het behoefde nu plots een misdadiger was geworden. Het kind worstelde dan ook met een enorme verwarring gedurende de eerste maanden na het uitlekken van de "Grote Waarheid".
Ondanks alles werd deze relatie na ongeveer een halfjaar - nu echter klandestien - toch "in ere" hersteld. Vermeldenswaard is hierbij wel dat na al die tijd het kind zelf besloot zijn tweede vader terug op te zoeken..." (12).
Dit voorbeeld werpt ook enig licht op de zgn. psychische schadelijkheid bij vroegtijdige inwijding in het seksuele. Follow-up studies bij volwassenen die pedofiele ervaring kenden, hebben geen direct nadelige gevolgen aangetoond. Wel zou er een trauma kunnen ontstaan bij het kind, wanneer het agressief wordt benaderd, onteerd, zwaar gestraft en gedwongen publiek te getuigen. Deze praktijken zijn trouwens niet pedofiel.
De context waarbinnen het kind opgroeit is van beslissend belang wat betreft zijn reactie op de eventuele seksuele benadering. Wanneer kinderen voortdurend door hun ouders en onderwijzers worden gewaarschuwd tegen contact met volwassenen en ze geen uitleg krijgen waarom dit gebeurt, is de kans groot dat ze in paniek raken zodra een andere persoon hen benadert, op straat aanspreekt, hen liefkoost en hen zijn diensten aanbiedt, ook wanneer die volwassene geen seksuele bedoeling heeft. Een rustige en begripvolle houding van de ouders is dus aangewezen: o.m. dat de ouders het feit aanvaarden dat kinderen behoefte hebben aan seksuele liefkozingen en deze niet zelden zelf uitlokken. Het kind kan dus worden geschaad door de paniek en de opwinding der ouders en van de omgeving, die gewoonlijk buiten elke proportie staat tot de werkelijke betekenis van het gebeurde.
Het kind kan ook psychisch geschaad worden door de justitiële ingreep tegen zijn vriend. Herhaalde ondervragingen van het kind kunnen ernstig psychisch trauma doen ontstaan, terwijl het getuigenis veelal en meestal van onbeduidende waarde zal zijn. De sfeer in de wachtkamer van het politiebureel of de rechtbank, het uniform van de ondervragers, de continue spanningen, het spervuur van vragen en de te lange ondervragingen kunnen nefast inwerken op de geestelijke gezondheid van het kind. Nochtans wordt het kind als getuige in zedenzaken opgeofferd aan de belangen van de strafvervolging. Denkend over de maatschappelijke instellingen, de daarin levende machtsverhoudingen en de moraal en ideologie die deze stand van zaken sanctioneren, is het duidelijk dat mensen tegelijk begunstigden zijn en slachtoffers van hun cultuur. Ze brengt ze tot bloei, maar ze smoort ze ook in de kiem of plant een kanker in het hartje van de bloesem. "Zou het niet kunnen", zo vraagt A. Huxley zich af in zijn utopische roman "Eiland", op dit verboden eiland, de kankers te mijden, het smoren tot een minimum te beperken en de enkeling schoner dan ooit te doen bloeien?"
Dat is inderdaad de vraag: Is het mogelijk, niet op een eiland, maar in het hart van de gestructureerde samenleving, te komen tot een andere perceptie, tot een ander gevoel en beleving van de eigenheid van het kind, van de relaties tussen ouders en kinderen, tussen ouderen en jongeren, tot een andere perceptie en gevoeligheid van de lichamelijkheid en de lust, tot een ontmaskering van de gewelddadige machten die ons bestaan beheersen en van de bezitsverhoudingen waarvan het kind slachtoffer is?
In dit perspectief is de verlaging van de strafbaar gestelde leeftijdsgrens veel te weinig en als streefdoel misleidend. Noch de pedofielen noch de anderen mogen hiermee genoegen nemen, hoe belangrijk dit op dit moment ook is als strategie en om een massa zinloos lijden uit de wereld te helpen. Het gaat echter om veel meer, iets waarvoor de pedofiele relatie ons openhoudt en dat dreigt te worden ingekapseld. De subversieve kracht van de pedofiele relatie ligt juist in de fundamentele invraagstelling van onze menselijke relaties, van ons onvermogen om het eigene van de andere te erkennen, van de gewelddadigheid en agressiviteit waarmee we - en niet alleen in het verkeer - kinderen te lijf gaan, van de onbeholpenheid, ondeskundigheid en lompheid waarmee volwassenen tegenover kinderen "groot doen".
In zijn gerichtheid gestigmatiseerd, opent de pedofiele medemens nochtans ongekende, slecht gekende communicatiemogelijkheden. Het kritische ferment dat hij vormt mag niet door een geïsoleerde wetswijziging ontkracht worden. Marginale groepen hebben méér te doen dan zich aan te passen en de zoveelste probleemloze variatie te worden van een homogene massacultuur.
De pedofiele minderheidsgroep moet blijven bestaan zolang deze mensonterende, kind-onterende maatschappij bestaat, om voor anderen open te houden: de utopie van gezonde mensen, gezonde relaties en waarden, waarbij het gaat om onmiddellijkheid, spontaniteit, om de vrijheid van het kind, om het kind, om het kind-in-ons, om God-in-ons. Het kind-in-ons schreit, omdat het niet mag leven op de maat van de volwassen mens. "Als de kleuter iets begreep van ons getob over waarden, zou hij ons uitlachen: Hoe is 't mogelijk dat je niet zou weten waar je wel en waar je niet van houdt, wat goed voor je is en wat niet? ..." (13)
noten
(1) A. Huxley, Eiland, Contact, Amsterdam, 1972, p. 189.
(2) M. Liétaert Peerbolte, Eutopia, De Nederlandse Boekhandel, 1976, p. 21.
(3) M. Liétaert Peerbolte, o.c., p. 64.
(4) M. Liétaert Peerbolte, o.c., p. 46.
(5) Beeldende Poezie: Het Kind, Uitg. Stafleu en Zoon, Leiden, 1959, p. 23.
(6) A. Huxley, o.c., p. 86.
(7) G. Krist, Pedofilie. Verwoording van een eerste inzicht, Verhandelingen, K.U. Leuven, 1976, p. 24.
(8) S. de Batselier, De Zachte Moordenaars, De Nederlandse Boekhandel, 1974.
(9) S. de Batselier, o.c., p. 38.
(10) Kahil Gibran, De Profeet, Servire, Wassenaar, z.d., p. 15.
(11) Cfr. Wiky van Rijssel, Sekstantkopij, "Seksualiteit van grote en kleine mensen", dec., blad 4.
(12) Anthonis, Milo, Pedofilie. Confrontatie van een mens met een waanbeeld. Fenomenologie van de marginalisering en pathologisering van de pedofiele mens door zijn socio-cultureel milieu en de 'normaal-wetenschappelijke' traditie, Verhandeling K.U. Leuven, 1976, p. 113-115.
(13) C. Rogers en B. Stevens, Intermenselijk, Bert Bakker, Den Haag, 1973, p. 35.
bron: Artikel 'Om de vrijheid van het kind' door Dr. Emiel van Campenhout; Congresbundel Pedofilie & Samenleving; Uitgave NVSH-LWP 1977; RAI Amsterdam; 19 maart 1977