Groezelige mannen die op kinderen loeren - Een vooroordeel
Door: A. Klamer
In ons land worden 1200 kinderen jaarlijks door eigen ouders levensgevaarlijk mishandeld of doodgeslagen. Een getal dat er niet om liegt. Toch heb ik nog niemand gehoord die op grond van deze harde gegevens een vraagteken zet achter de betekenis van het ouderschap. In ons land worden jaarlijks gemiddeld 450 kinderen gedood en bijna 9000 kinderen gewond bij verkeersongevallen. Toch heb ik nog niets gehoord over een actiecomité van verontruste ouders dat alle autorijden wil laten verbieden. In ons land vallen nog geen drie veroordelingen per jaar wegens mishandeling of moord op een kind uit seksuele motieven of om het slachtoffer het zwijgen op te leggen na gepleegde ontucht. Toch komen erg veel mensen na één afschuwelijke kindermoord tot de conclusie, dat alle pedofiele medemensen te vuur en te zwaard vervolgd moeten worden. Toch koppelde AVRO's Televisier informatie over pedofilie aan kindermoord. Heel gewoon, alsof dat vanzelfsprekend was.
Ieder mens heeft zich een aantal voorstellingen gemaakt van mensen die hij/zij nauwelijks of helemaal niet kent. Horen mensen over een 'uitzonderingsfiguur' (in de ruime betekenis van het woord), dan blijken ze een fotootje in hun hoofd te hebben. Niemand hoeft hun te vertellen hoe 'de ander' eruit ziet. Een pedofiel bijvoorbeeld lijkt sprekend op het fotootje van die groezelige man die op kinderen loert, de kinderlokker, de kinderverkrachter, meestal een vies oud mannetje of een gestoorde figuur, die perverse handelingen met onschuldige kinderen wil verrichten. Dat beeld is er bij ons ingeprent. Bijna niemand laat zich zomaar een voorstelling afnemen, waarmee hij vertrouwd is gemaakt en geraakt. Vooroordelen garanderen vlotte zekerheden, waarover een mens niet hoeft na te denken. We zijn gehecht aan onze vooroordelen. Daarom blijft het altijd een hachelijke onderneming om ten strijde te trekken tegen het rotsvaste vooroordeel. Naïef is het te veronderstellen, dat we met veel informatie vooroordelen uit de weg ruimen. Wel kan informatie een mens aan het denken zetten. Eigen gevoelens van onzekerheid en angst worden dan opnieuw onder ogen gezien, de vraag wordt gesteld waarom medemensen genegeerd worden in hun diepste en oprechtste gevoelens. Waarom doen mensen elkaar die ontkenning aan? In het vooroordeel immers kan een mens horende doof en ziende blind zijn.
Een rapport 'Pedofilie en Samenleving' werd op 8 december 1976 kant en klaar overhandigd aan het bestuur van het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid. Toen ik destijds het verzoek ontving om deel te nemen aan de werkgroep, die een rapport over pedofilie moest samenstellen, ben ik daar gretig op ingegaan. In mijn werk leerde ik verschillende mensen kennen, die mij in vertrouwen vertelden, dat hun diepste liefdesverlangen uitging naar het kind. Ik wist van hun angst, van hun vereenzaming, ook van hun kleine vreugdes, die ze aan bijna niemand kwijt konden. Ik correspondeerde met een paar van hen, ontving de foto's die ze maakten, las hun verhalen, hun gedichten. En altijd weer ging het om het kind. Ik merkte dat ik hun tijdens het luisteren naar hun verhalen nooit de vraag durfde stellen, die me toch op de lippen brandde, namelijk 'Bent u niet egoïstisch in uw verlangen, maakt u zich als volwassene niet meester van een onschuldig kind, dringt u niet uw eigen seksualiteit op aan een kind dat nog van niets weet? Zo dacht ik, zo denk ik nog wel eens, maar ik geloof niet meer in die gedachten van mijzelf.
In genoemd rapport staat een bijdrage van Dr. Jos van Ussel, die een diepe indruk op mij heeft gemaakt. Hij schrijft daarin onder andere: 'De houding tegenover de pedofilie heeft vele oorzaken, waarvan de belangrijkste niet degene zijn die men vermoedt. Het kijken door een seksueel "gekleurde" bril, staat ook hier een juister inzicht in de weg. We mogen zeggen, dat het logisch is, wanneer de pedofilie in het huidige westen afgekeurd wordt. Huldigt men het model van het onschuldige kind of van de zuivere jongeling en staat men op het standpunt dat die onschuld door intieme lichamelijke contacten geschonden wordt, dan kan hieruit niets anders dan een afwijking van de pedofilie volgen. Beweert men daarbij dat kind en jongere te zwak zijn, dan is het vanzelfsprekend dat volwassenen menen het te moeten beschermen. Dit doen zij dan ook. De volwassenen staan in een autoriatire positie: zij beweren te weten wat voor het kind het beste is, wat het wil, wat het nodig heeft.
Volwassenen kunnen ongestoord blijven beweren dat zij altijd iets meer hebben dan het kind. Dit mechanisme vinden we vaker: mannen beweren iets meer te hebben dan vrouwen, blanken voelen zich superieur boven kleurlingen, ouderen boven jongeren, rijken boven armen, gestudeerden boven ongeletterden, deftige mensen boven diegenen die zich niet-deftig noemen enz. En voor die beweringen vindt de zogenaamde "onbevangenheid" wetenschap wel de nodige argumenten. Het kind wordt voorgesteld als on-af, onrijp, onvolledig, onverantwoordelijk, onstandvastig. De liefde van het kind kan niet zo goed zijn als die van een volwassene omdat er altijd iets aan ontbreekt: de diepgang, de duurzaamheid, of omdat die liefde tot niets kan leiden. En dus zijn het de volwassenen die ket kind moeten behoeden. En omdat het kind het bezit van de ouders is, is hun verantwoordelijkheid groot.' Zo lang deze opvattingen en gevoelens, door Van Ussel op een rij gezet, de doorsnee-houding blijven bepalen, blijft de pedofiel in de ogen van de meerderheid een gevaarlijk mens. Hij (zij) verstoort de onschuld van het kind (een fysische en psychische 'verkrachting'), maakt misbruik van zijn zwakte en schendt de rechten van de ouders. De pedofiel zal voortdurend op zijn hoede moeten zijn. Tot in de gevangenis zal hij merken dat hij door medegevangenen minachtend wordt gebrandmerkt als 'ontuchter'.
Terwijl ik bezig was aan de voorbereiding van dit artikel werd ik gebeld door een moeder, van wie ik niet weet hoe ze heet en waar ze woont. Ze vertelde me van haar zoon van 12 jaar, die een intieme vriendschap had met een oudere man. Op een dag ontdekte ze dat de man hun kind geknuffeld en ook zijn geslachtsdelen had gestreeld. In paniek waren ze naar de politie gegaan, de man werd gearresteerd, de jongen werd verhoord. Hij moest alles tot in de finesses vertellen. De man werd veroordeeld tot gevangenisstraf. Het probleem is nu dat de jongen met vreselijke schuldgevoelens blijft zitten. Hij beseft dat hij zijn oudere vriend heeft verraden. Voor de ouders was de man tot voor kort een viezerik, voor de politie een gevaarlijk individu, voor het kind een lieve vriend. In de Nederlandse wet worden seksuele contacten met jongeren dan 16-jarigen strafbaar gesteld. De wetsartikelen die daarop betrekking hebben zijn bijna alle in 1886 in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht opgenomen. Elk seksueel gebeuren met een kind is heden ten dage een crimineel gebeuren, waarin alleen gedacht wordt in termen van misdadiger en slachtoffer. Gesteld dat het inzicht groeit dat het niet de meest ideale weg is om pedofiele medemensen door gevangenisstraffen tot andere (welke?) gedachten te brengen, dan blijft de vraag 'wel of niet schadelijk'.
In het rapport 'Pedofilie en Samenleving' wordt gezegd dat een mogelijke schadelijkheid betrekking kan hebben op een seksueel contact van een oudere met een kind, op een ongewone vriendschap tussen een kind en een oudere, op de reactie van de omgeving daarop èn op alle drie tezamen. Kan een kind gesteld zijn op een volwassene? Velen denken namelijk dat het initiatief alleen uitgaat van een volwassene. Uit de vele verhalen die ik gehoord heb, is mij duidelijk geworden, dat vaak het kind initiatief neemt. Het kan in een relatie kind-volwassene over de wederkerigheid van gevoelens gaan. Er is dan geen sprake van dwang of macht. Schadelijk wordt een dergelijke relatie wanneer het kind niet vrij uit kan vertellen wat het kwijt wil. Wat moet een kind wel niet denken van een politieverhoor, van ontstelde en huilende ouders. Het heeft geen zin om de kind-volwassene relatie te idealiseren. Maar waar halen we de moed vandaan om een intieme vriendschap die zowel door het kind als door de ouder als iets moois wordt ervaren, verdacht te maken. Is het alweer de seksualiteit waar men zich geen raad mee weet? Van Ussel spreekt van het 'anti-seksuele syndroom' en het 'kind-bezit-van-ouders-syndroom'. De pedagoog Carl Huizinga zegt dat de meeste opvoed(st)ers met uitingen van kinderlijke seksualiteit geen raad weten. Op zichzelf hoeft het geen schande te zijn om weinig te weten, mits we ons dan maar onthouden van voorbarige conclusies als: een kind kent geen seksuele gevoelens. Margaret Mead schrijft over Bali: De penis van het jongetje is een voorwerp waarmee zijn moeder, zijn kindermeisje en alle mensen uit zijn omgeving voortdurend spelen. Deze lichte prikkeling wordt begeleid door de steeds herhaalde woorden: 'mooi, mooi, mooi', een waardering die alleen op mannen wordt toegepast. De vagina van het meisje wordt zachtjes beklopt onder het roepen van: 'lief, lief, lief'. In onze cultuur worden jonge kinderen wel geknuffeld en gestreeld, maar de geslachtsdelen worden overgeslagen. Wie het wel doet, wordt veroordeeld. Misschien iets om over na te denken, wanneer we het weer over seksuele opvoeding hebben.
In het boek Sindbad de Zeerover van Michel Dhondt las ik: Op lichtmis bij de uitgegraven fundering van de Magdalenakerk in de Spaarndammerbuurt, kwam er een man geruisloos aangereden in zijn auto en stopte bij de rand van het trottoir. Hij stapte snel uit, liep naar een jongen die spelend op een afsluiting klom en greep hem. Zonder op de omstanders te letten, begon de man de jongen te slaan, sleurde hem mee naar zijn auto en smeet hem naast zich op een bank. Terwijl hij wegreed, sloeg hij verder met zijn vrije hand; de jongen huilde machteloos. De omstanders waren onbewogen, één man hing uit een raam en lachte grimmig en tevreden. Wat zou er zijn gebeurd als de man de jongen in zijn armen had genomen en gezoend? De mensen zouden hem afgetuigd hebben en u had vast de politie opgebeld (22.22.22).
In het rapport wordt pedofilie getypeerd als een menselijke gegevenheid die erdoor gekenmerkt is dat het zich aangetrokken voelen tot kinderen, ook in seksuele zin, als erg belangrijk wordt ervaren. Ik betrap me tegen het eind van het artikel op de gedachte, dat ik nog iets bijbels moet neerschrijven, een soort pastorale verantwoording. Ik laat mijn gedachte voor wat deze is, omdat in vragen als deze het er in de eerste plaats om gaat dat we luisterend méé willen gaan in het verhaal van de mens, die in onze verhalen voorkomt als één die wij niet willen kennen.
Ds. A. Klamer is predikant van het oecumenisch radiopastoraat in Hilversum. Het rapport Pedofilie en Samenleving (209 bladzijden is verkrijgbaar bij het Nationaal Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid, Wilhelminapark 26, Utrecht, tel. 030-517804, prijs ƒ 25,--.
bron: Artikel 'Groezelige mannen die op kinderen loeren - Een vooroordeel' door A. Klamer; Voorlopig; maart 1977