Minnaar

From Brongersma
Revision as of 12:20, 30 September 2014 by Admin (talk | contribs) (Created page with "Al zeg ik het zelf, wat is hij mooi. Soms staan wij voor de spiegel in zijn eerste huis, dan buigt hij zijn armen: kijk eens. Het zwellen van zijn biceps. Nog altijd moet ik d...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to navigation Jump to search

Al zeg ik het zelf, wat is hij mooi. Soms staan wij voor de spiegel in zijn eerste huis, dan buigt hij zijn armen: kijk eens. Het zwellen van zijn biceps. Nog altijd moet ik dan even de mijne ophalen, als baken in zijn vorderingen. Razendsnel haalt hij mij in. Mijn verval is zijn bloei.

Ooit moet ook ik in zo'n gave camouflage hebben gewoond: een soort engel tussen jongen en man. Nog geen gram vergankelijkheid te zien. Een vel als sneeuw zonder de kattenpoten van de jaren. Waar de zwaartekracht nog tevergeefs aan trekt. Wat is hij dus mooi. Maar dat zeg ik niet, dat denk ik. En ik weet niet of hij het ook denkt en zo ja: hoe. Wat ziet hij in zijn nog heldere evenbeeld? Als hij al denkt 'mooi', dan nog niet voor iemand anders. Maar morgen kan dat veranderen. Dan spreken twee nieuwe ogen uit zijn wereld ineens tegen zijn ziel. Dan is er iets onherroepelijks aangestoken. Dan zal hij overgaan in andere handen. Dan zal er een vuur onder zijn vel komen dat hem van mij weg brandt.

Soms is de gedachte onverdraaglijk, soms is er niets wat ik liever wil: dat hij bemind zal worden, begeerd, vereerd, dat er uit dit lichaam dat nu nog groeit in mijn huis straks een volleerde, uithuizige, langzame, snelle, aandachtige, nederige en hooghartige minnaar komt. Dat hij vooral die zeldzame juiste kruist, die zijn lichaam als een dagboek wil lezen, woord voor woord, huid na huid, geur over geur. Maar nooit zal zijn lichaam ontroerender zijn dan nu: zo nietsvermoedend als hij het heeft. Zo zeer als het nu wacht om groot te worden, zo onwetend als het is over de teleurstelling, zo schijnbaar onverschillig nog jegens de gesel van de begeerte. Wat is hij daarom mooi. Alsof nog niets hem heeft aangeraakt, behalve ik. Ik, die hem heb gemaakt en ik die wel beter weet, maar die hem nog even, zo lang het nog kan, uit de handen wil houden van de onbekende ander.

bron: Column 'Minnaar' door Bernard Dewulf; Overgenomen van een post op Jongesforum.net; De Morgen; 7 juli 2008