Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen: Difference between revisions

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search
No edit summary
No edit summary
 
Line 1: Line 1:
'''Door: Dagmar Potrykus & Manfred Wöbcke'''
[[File:Potrykus_Wobcke.jpg|thumb|left|Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen]]
Boek als pdf-file: [[Media:Potrykus_Wobcke.pdf|Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen]]<br>
<br>
<b>[Enkele quotes uit dit boek:]</b><br>
<br>
Pedofielen doen als kind niet meer of minder seksuele spelletjes dan anderen (bijv. doktertje spelen). Volgens Schorsch kan 31% en volgens Wyss 28,8% van de pedofielen zich seksuele contacten met andere kinderen herinneren, die voornamelijk heteroseksueel waren. Seksuele contacten met volwassenen deden zich in de kinderjaren en de puberteit der pedofielen even vaak, resp. zelden voor als bij andere personen. (E. Schorsch, Sexualstraftäter, Stuttgart, 1971, p. 135)<br>
Pedofielen doen als kind niet meer of minder seksuele spelletjes dan anderen (bijv. doktertje spelen). Volgens Schorsch kan 31% en volgens Wyss 28,8% van de pedofielen zich seksuele contacten met andere kinderen herinneren, die voornamelijk heteroseksueel waren. Seksuele contacten met volwassenen deden zich in de kinderjaren en de puberteit der pedofielen even vaak, resp. zelden voor als bij andere personen. (E. Schorsch, Sexualstraftäter, Stuttgart, 1971, p. 135)<br>
<br>
<br>

Latest revision as of 14:09, 25 December 2021

Door: Dagmar Potrykus & Manfred Wöbcke

Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen

Boek als pdf-file: Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen

[Enkele quotes uit dit boek:]

Pedofielen doen als kind niet meer of minder seksuele spelletjes dan anderen (bijv. doktertje spelen). Volgens Schorsch kan 31% en volgens Wyss 28,8% van de pedofielen zich seksuele contacten met andere kinderen herinneren, die voornamelijk heteroseksueel waren. Seksuele contacten met volwassenen deden zich in de kinderjaren en de puberteit der pedofielen even vaak, resp. zelden voor als bij andere personen. (E. Schorsch, Sexualstraftäter, Stuttgart, 1971, p. 135)

Op de verbintenis tussen de pedofiele volwassene en het bij het contact betrokken kind hebben we al eerder gewezen. Hierbij gaat het meestal om een kind dat een buitenstaander is, gebukt gaat onder acute contactstoornissen en, juist door deze contactmoeilijkheden, een 'confrontatie met een even oude partner uit de weg gaat' (Th. Schönfelder, Die Rolle des Mädchens bei Sexualdelikten, Stuttgart, 1968, p. 37); bij de eveneens contactzwakke volwassene vindt het kind voor het eerst gehoor. Volgens Schöfelder bestaat er bij het kind een 'vrees in een adequaat partnerschap op de proef gesteld te worden' (Schönfelder, p. 43), een vrees die, zo kan men gerust aannemen, bij beide partners van deze verhouding bestaat. Vaak echter kunnen zowel het kind als de volwassene zich in een pedofiele verhouding bewijzen. Aangezien beiden vermoedelijk niet in staat zijn betrekkingen met een (volgens de normen) geschikte partner aan te knopen, zou een pedofiele verhouding in hun geval een volstrekt acceptabele oplossing van hun problemen kunnen betekenen.

Overigens heeft niet één van de auteurs, die negatieve gevolgen door de daad op zichzelf voorop stellen, een ook maar bij benadering empirisch gewaarborgde grond voor zijn bewering; in de meeste gevallen lijken zij zelfs, afgezien van hun overtuiging, in het geheel geen grond voor hun stelling te hebben. Vrijwel allen poneren hun mening zonder kritiek en als absoluut waar, zonder in te gaan op tegenovergestelde bevindingen en overwegingen (bijv. van Stockert (F.G. v. Stockert (ed.), Das sexuell gefährdete Kind. Beiträge zur Sexualforschung 33, Stuttgart, 1965, op. cit., p. 5 e.v.) en Friedemann). (A. Friedemann, Spätschäden bei Kindern und Jugendlichen. In: Das sexuell gefährdete Kind [...], op. cit., p. 8 e.v.)

Wellicht is de overdreven aandacht voor de geweldig 'opgeblazen' pedofiele contacten, vooral ten aanzien van de persoonlijkheidsstructuur van de dader, terug te voeren tot het zoeken naar 'zondebokken' (Schofield, zoals gecit. door V. Sigusch, Ergebnisse zur Sexualmedizin, Köln, 1973, op cit., p. 148) waarop men zijn eigen verdrongen seksuele schuldgevoelens kan projecteren, aangezien 'seksuele minderheden zich bijzonder goed lenen om seksuele schuldgevoelens op te projecteren'. Een 'zondeboktheorie', zoals die vergelijkenderwijs onder het Hitlerregiem voor het jodendom gold, kan volgens Sigusch empirisch echter niet aangetoond worden (id. vorige), maar zou wellicht toch een verklaring kunnen zijn voor de agressieve houding van het publiek jegens de pedofiel.

bron: Uit het boek 'Seksueel contact tussen volwassenen en kinderen' door Dagmar Potrykus (studeerde aan de Pedagogische Hogeschool van Nedersaksen en is thans werkzaam als lerares) en Manfred Wöbcke (is wetenschappelijk medewerker psychologie aan de Pedagogische Hogeschool van Nedersaksen); Serie: Psychiatrie van alle dag onder redaktie van dr. Herman Musaph; Met een aanvullend hoofdstuk van dr. E. Brongersma; Oorspronkelijke titel: Sexualität zwischen Kindern und Erwachsen (1974); Nederlandse vertaling: Uitgeverij Bosch & Keuning n.v. Baarn; 1976