De lijdensweg van de zedelijkheidswetgeving
Rond de eeuwwisseling [van 19de naar 20ste eeuw] werden de politieke bordjes verhangen. Niet de liberalen, maar de confessionelen werden de dominerende stroming en dat miste zijn uitwerking op de zedelijkheidswetgeving niet. De strafwet werd een sterkere weerspiegeling van de heersende christelijke moraal. Er is waarschijnlijk niemand zozeer de verpersoonlijking van dat principe geworden als minister Regout. Zijn wet tot bestrijding van zedeloosheid stelde in 1911 de verspreiding van alle pornografische geschriften strafbaar, evenals de openbare verkoop van voorbehoedmiddelen en abortiva, de terhandstelling daarvan 'uit winstbejag' aan jongeren beneden zestien jaar, bordeelhouden, souteneurschap, aborteurschap, vrouwenhandel, verleiding van minderjarigen van onbesproken gedrag en ten slotte homoseksuele contacten van meerderjarigen met minderjarigen. Dit laatste artikel werd bij nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd, zonder de vereiste advisering door de Raad van State.
In 1984 zou precies hetzelfde gebeuren met het wetsartikel 240b, dat de verspreiding van kinderpornografie verbiedt. Vijf en twintig jaar later, in 1936, bleek ook de wijziging van Regout niet voldoende en werd de wet op voordracht van minister van Schaik verder uitgebreid. Hij vond het geen goed idee om minderjarigen alleen van het zien van commerciële porno te vrijwaren. Dat moest voor alle porno gelden. En, zo voegde de Kamer toe, niet alleen voor minderjarigen beneden de zestien, maar beneden de achttien. Voortaan mocht je boven je zestiende nog wel de liefde bedrijven (mits heteroseksueel), maar je mocht er geen plaatjes van zien en ... geen voorbehoedmiddelen gebruiken.
Een andere wijziging uit 1936 was de invoering in de huidige vorm van artikel 248ter: het verbod op het verleiden van minderjarigen 'van onbesproken gedrag' door 'giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding.' Dit artikel heeft altijd een kwijnend bestaan geleid, maar leek in 1985 plotseling erg belangrijk te worden, toen minister Korthals Altes met de genoemde formule een hele reeks van delicten wilde omschrijven. [...]
Een lange reeks uitbreidingen dus. Het was uiteindelijk Seyss-Inquart die in 1940 de 'kroon' op het werk zette, door alle homoseksuele handelingen strafbaar te stellen.
bron: Artikel 'De lijdensweg van de zedelijkheidswetgeving' door Jan Schuijer; Proces; oktober 1989