Eerste Kamer-debat over kinderpornografie
[Joop van den Berg (PvdA):] Zoals wij allemaal weten, zijn in de relatie tussen overheid en burger doel, bedoeling en effect niet steeds hetzelfde. Daar wordt ook nog eens op gewezen in een brief van de Vereniging Martijn, ingestuurd op 30 oktober jongstleden. De delictsomschrijving is immers zodanig dat ook diegenen eronder zouden kunnen vallen voor wie dat niet de bedoeling is, al heeft het beraad in de Tweede Kamer ertoe geleid dat de scherpste kanten wel van het probleem zijn afgeslepen. Desalniettemin blijven er grijze gebieden, zoals ook tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is opgemerkt.
[Tom Pitstra (GroenLinks):] Onze ongerustheid werd ook niet weggenomen toen wij kennis namen van de uitspraak van een Amsterdamse politieagent in het VPRO-programma De Avonden, waarin laconiek werd gesteld dat wanneer achteraf blijkt dat bepaalde vermoedens niet juist zijn geweest, er maar excuses gemaakt moeten worden. Erkent de minister het gevaar dat betrokkenen die verdacht worden van dit delict levenslang gewantrouwd blijven, dat ze hun baan kunnen kwijtraken en dat betrokkenen dan weinig hebben aan die excuses van overijverige politieagenten? Kan de minister reageren op de uitspraak van deze politiefunctionaris dat er een lijst van 50 namen van personen en instellingen, waaronder ook wetenschappelijke - dit ondanks de motie in de Tweede Kamer - zou circuleren? Hoe verhoudt dit zich tot de terechte uitspraak van de minister dat het niet de bedoeling is om een klopjacht op pedofielen te openen? De Vereniging Martijn spreekt in een brief aan onze Kamer uit, dat het gevaar dreigt dat een bevolkingsgroep die zich moeilijk kan verweren, door deze wet en vooral het komende opsporingsbeleid wordt gecriminaliseerd. Kan de minister deze vrees wegnemen? In de brief wordt gesteld dat de uitvoerende macht de begrippen "pedofilie", "seksueel misbruik" en "kinderporno" niet afzonderlijk van elkaar zien [ziet], terwijl dit wel het geval zou kunnen zijn. Wat is de reactie van de minister hierop?
[Minister van Justitie Winnie Sorgdrager (D66):] Wat er in het verleden met de fotograaf [Don(ald)] Mader is gebeurd, moet naar aanleiding van dit wetsvoorstel ook niet weer gebeuren. Toevallig heb ik gisteren met de heer Mader gesproken, op een voor mij volstrekt onverwacht moment. Hij uitte zijn zorgen over dit wetsontwerp. Ik heb hem uitgelegd wat de bedoeling is. Hij zei: ik begrijp dat, maar ik hoop dat het goed gaat. Ik zal er natuurlijk op toezien dat het goed gaat. Het gaat er niet om, een pedofiel die een foto in bezit heeft te vervolgen. Dat is niet de strekking van het wetsvoorstel. De strekking is "in voorraad hebben" en daarbij gaat het om de pluraliteit. Daar is het element "ter verspreiding" uit de bepaling gelicht. Dat is dikwijls moeilijk te bewijzen.
bron: Eerste Kamer-debat 'Kinderpornografie'; 5de vergadering; 7 november 1995