Geheim

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Mijn eerste aanraking met het water is me bijgebleven. Ik was een jaar of acht en ik werd door mijn vader in het ondiepe geplaatst, vlak bij het kabeltouw waarachter het diepe begon. Panisch van angst klemde ik mij aan het touw vast. "Je moet wennen", zei mijn vader, "ik kom je straks wel weer halen." Maar straks duurde zó eindeloos lang, dat ik in snikken uitbarstte. Ik voelde me zeer eenzaam. Opeens hoorde ik een stem, die vroeg: "Ben jij zo bang, jochie?" Het was een vreemde stem. Pas veel later begreep ik dat iemand die zo praatte "een man zonder verhemelte" werd genoemd. Maar terwijl ik in het ondiepe stond te snikken, hoorde ik alleen de vriendelijke klank in die stem. Toen ik, zeer treurig "ja meneer" had geantwoord, tilde de man mij uit dat vreselijke water en bracht me op het droge. Mijn vader kwam naderbij en sprak: "Ja, hij moet wennen. Ik wil dat hij gauw zwemmen leert." "O, daar zal ik wel bij helpen", zei de man. [...]

Hij noemde me "Tjippie", ofschoon ik niet zo heette, en kneep me zo nu en dan liefkozend, even met duim en vinger in de nek. Toen ik een volwaardige zwemmer was geworden, nam hij me dikwijls mee naar de hoge plank, zette me op zijn schouders en sprong dan onder het slaken van een soort Indianen-kreet met me in het diepe. Het was een gigantische ervaring. [...]

Op een keer ontmoette mijn vader een meneer Strop genaamde kennis in de Badinrichting, die daar nooit eerder op een zondagochtend was geweest. [...] Toen ik uit het water gekomen was, hoorde ik hem tegen mijn vader zeggen: "Ik ken 'm, hoor! Of ik hem ken! Nou!" Mijn vader zei een beetje verlegen tegen me: "Je moet niet zoveel met die meneer Bos spelen." "Waarom niet?" vroeg ik. "Nou, zei meneer Strop, "als je dat doet, ga je later net zo gek praten als hij." Daar dit vooruitzicht me niet aantrok, ging ik het onmiddellijk bij meneer Bos navragen. Die zei alleen: "Nee hoor Tjippie, nee." Zijn stem klonk een beetje treurig. [...]

Bij een café bleef meneer Bos staan en zei: "Als dat uw wens is..." "Ja, dat is mijn wens", antwoordde mijn vader. Stijfjes nam meneer Bos zijn sneehoed af en ging het café binnen. In het voorbijgaan keek hij mij aan en kneep de ogen even dicht, bij wijze van groet. Ik heb hem daarna nooit meer gezien.

bron: Verhaal 'Geheim' door Simon Carmiggelt; Bron onbekend; Verscheen in de bundel "De rest van je leven" bij de Arbeiderspers te Amsterdam; 1979