Ik ben pedofiel
Dat is een beetje vervelend, omdat ik daarom voor u praat uit een bepaalde hoek. Dat is misschien ook wel zo. Wanneer ik geen pedofiel was, zou ik me waarschijnlijk nauwelijks met zo'n minderheid bezighouden. Dat de NVSH zich, na de nodige inwendige kritiek, gezet heeft aan de oprichting van een werkgroep pedofilie, die is uitgegroeid tot Hoofdbestuurscommissie, is daarom imponerend. De werkgroep blijkt duidelijk in een enorme behoefte te voorzien. Maar de meeste pedofielen nemen er toch geen deel aan. Dat is begrijpelijk. In de werkgroep wagen zich immers voor het grootste deel die pedofielen die weinig of niets meer te verliezen hebben in de maatschappij. De meeste pedofielen hebben een zekere neiging om hun (goede) baan, (goede of redelijke) huwelijk en hun (aangename) maatschappelijke situatie niet op het spel te zetten. Geef ze eens ongelijk. Tot die laatste groep pedofielen behoor ikzelf. Maar het spreekt dat ik vanuit mijn buitenpost het wel en wee van de pedofiele zaak met minder belangstelling volgt dan wanneer ik deel zou nemen aan een werkgroep. De waarde van die werkgroep als opvangcentrum kan ik ten volle zien; wat door de maatschappij in de kreukels is gedraaid kan daar weer wat worden rechtgetrokken. Maar of die werkgroep alléén zou kunnen komen tot integratie van de pedofiel binnen deze maatschappij, meen ik, mede met het oog op de zelfs binnen de NVSH blijkende frustraties te mogen betwijfelen.
Hoe zit het eigenlijk met die integratie van de pedofiel in de maatschappij? Zou het niet kunnen zijn dat de pedofiel op zichzelf beschouwd, niet het probleem is, maar dat het pedofiele probleem juist het probleem is van de niet-pedofielen. In de laatste jaren tracht een minderheid van de Nederlandse bevolking, aangesloten in de vereniging NVSH, door woord en geschrift en met wisselend succes zich te bevrijden van de "vanzelfsprekendheid" dat men bij het seksuele zou moeten denken in termen als zondig, verkeerd, schadelijk, vies. Maar die opvattingen hebben zich diep ingeslepen en worden door het overgrote deel van onze bevolking nog aangehangen. Een dergelijke communis opinio geldt voor de "vanzelfsprekendheden" die we hechten aan het begrip kind. Het kind is vanzelfsprekend onschuldig, rein en ongerept, ook al leert onderzoek of praktijk het tegendeel. We hebben van kindsbeen aan geleerd dat het zondige, het schadelijke en het vieze als verkeerd moet worden gezien. We hebben geleerd het onschuldige, het ongerepte, het reine, als goed te zien en te waarderen. We hebben als zedelijke norm meegekregen dat het goede dient te worden nagestreefd en dat het kwade (dat het goede te gronde richt) moet worden vermeden. Op het raakvlak tussen kind en seksualiteit ontmoeten de twee hiervoor aangeduide velden "vanzelfsprekendheden" elkaar. Niet de feiten op zichzelf maar het karakter en de intensiteit van de "vanzelfsprekendheden" daarachter bepalen in zo'n geval onze reactie. Daarom: zolang het seksuele, bewust, blijft hangen in de vanzelfsprekendheid van het zondige, verkeerde en vieze, en zolang het kind a-seksueel en onschuldig gezien wordt, kan van integratie van de pedofiel in de maatschappij natuurlijk geen sprake zijn.
bron: Ingezonden brief 'Ik ben pedofiel' door A.A. Te W.; Sekstant, nr. 4; april 1974