Pedofilie als verzamelnaam voor ongelijksoortig gedrag
Evenmin als men ooit tot een behoorlijk inzicht in het verschijnsel homofilie komen kon, toen men nog in termen van het 'crimen nefandum' dacht en meende, onder gevangen zedendelinquenten en psychiatrische patiënten de proefpersonen te moeten zoeken, die het beeld van de homofiel konden leveren, evenmin zal men ooit tot een behoorlijk inzicht in het verschijnsel pedofilie kunnen komen, zolang men zich laat beheersen door een dergelijk emotionele afkeer en alle zedendelinquenten met kinderen over één kam scheert. [...]
De wetgever is daarbij uitgegaan van de - in zijn tijd voor de hand liggende - veronderstelling, dat een seksueel contact met een volwassene voor een kind altijd schadelijk was, het door het kind toegestane of gewilde evenzeer als het afgedwongene. Tegenwoordig beschikken we over de resultaten van een reeks follow-up-onderzoeken naar wat er van de 'slachtoffers' geworden is: Dr. Augusta Rasmussen (1934; N = 54), Judson T. Landis Ph.D. (1954; N = 500), Carboz en Karrer (1963; N = 13), Brunold (1963; N = 62), Lempp (1968; N = 97), Burton (1968; N = 41), Corstjens (1975; N = 70), Ingram (1977; N = 91). Zij leiden alle tot de eenstemmige conclusie, die een door de Zweedse minister van justitie ingestelde commissie in 1976 deed vaststellen 'dat geen enkel wetenschappelijk bewijs is geleverd voor de beweerde psychisch-schadelijke invloed van seksuele relaties op kinderen'.
bron: Artikel < "Pedofilie" als verzamelnaam voor ongelijksoortig gedrag > door E. Brongersma; Tijdschrift voor Criminologie; juli/augustus 1979