Principe en Justitie
Door: Dr. Edward Brongersma
Het geval van Claude Drieghe, in het vorige nummer van "Martijn" beschreven, zal ondanks het wat wonderlijke taalgebruik vele lezers getroffen hebben. Het laat je in de eerste plaats peinzen over de wonderlijke verschillen in behandeling van zo'n zaak aan deze of gene zijde van de grens. Een man die seksuele kontakten heeft met een paar jongens van 12-16 jaar plus eentje van negen, terwijl vast komt te staan dat deze jongens hem uit eigen beweging opzochten en tot niets tegen hun zin gedwongen werden, heeft in Nederland een redelijke kans, de eerste keer buiten vervolging te blijven en er af te komen met een vermanend gesprek. Bij herhaling bedreigt hem misschien gevangenisstraf, maar dan toch hooguit voor een paar maanden. Een straf van tien jaar, zoals de Brusselse rechtbank Drieghe oplegde, is hier zelfs wettelijk niet mogelijk. Toch heet, wat hier gebeurt, aan beide kanten van de grens justitie, d.w.z. gerechtigheid, en zijn de dienaren van die justitie zowel hier als daar er zich zeer van bewust, met iets heel verhevens bezig te zijn: het oordeel over een medemens, het maken of breken van zijn bestaan. Het schouwspel stemt cynisch. Nog cynischer stemt het als we bedenken, dat Dreighe ongetwijfeld veel zachter zou zijn aangepakt, wanneer hij een kind gruwelijk mishandeld had. Voor degeen die een kind aftuigt en het ziekenhuis in ranselt, zijn altijd veel verzachtende omstandigheden aan te voeren (het kind was hinderlijk en vervelend, de betrokkene werd zelf als kind mishandeld, hij was dronken of overspannen of iets dergelijks). Al deze dingen kan de rechter zich voorstellen en ze vervullen hem met begrip. Maar de rechter kan, of beter gezegd: wil zich niet voorstellen, dat iemand een kind laat genieten van zijn lichaam. Voor zo iemand pleit niets: hij staat schuldig aan even opzettelijk als verdorven gedrag. In Nederland stelt de Commissie-Melai, in het volle besef dat de man, die een kind doodranselt, daarvoor hoogstens negen jaar kan krijgen, in alle gemoederust voor, de man die een elfjarige jongen aftrekt, met een straf tot twaalf jaren te bedreigen.
In wezen heeft men het Drieghe hoogst kwalijk genomen, dat hij er zo'n slag van had, met jongens om te gaan. Daardoor kreeg hij dingen van hen gedaan, die anderen niet zo gauw lukken. Ze vonden het prettig, bij hem te komen en seks met hem te hebben. De pers heeft zich dus beijverd, hem zo slecht mogelijk voor te stellen. Evenals hun kollegaas in Frankrijk, in Engeland, in Duitsland, in Italië, in Spanje, in de Verenigde Staten, weten de journalisten in België dat het grote publiek graag over zulke gevallen leest en dat de wildste verzinsels over massale orgiën, over de vervaardiging van pornografische fotoos en films, over kinderen die weerloos aan seksuele bruten verhandeld worden, er als koek ingaan. En waarom verslinden zoveel lezers zulke verhalen zo gretig? Eenvoudig omdat ze beantwoorden aan hun eigen, geheimste masturbatie-fantasieën. In elk mens steekt immers een groter of kleiner percentage seksuele belangstelling voor kinderen. Hoe harder iemand deze neiging voor zichzelf ontkent, voor anderen verbergt en als immoreel verwerpt, des te meer wordt hij erdoor bezeten. Daarom doet het hem genotteren, over dingen op dit gebied te horen. De verslagen van een zedenschandaal voldoen aan zijn innigste verlangens, net zoals bokswedstrijden en andere sportevenementen zijn sadistische neigingen bevredigen. Dat weet de geslepen journalist en dat buit hij uit. Zijn de feiten niet meer smeuïg genoeg, dan een tikje fantasie er bovenop. Dat een mens door zulke schrijfsels maatschappelijk onmogelijk gemaakt en te gronde gericht wordt, daarvan liggen maar weinig journalisten wakker.
In zijn begrijpelijke verbittering draaft Drieghe ook wel eens door, waarmee hij zijn betoog verzwakt. Het is natuurlijk niet waar, dat het openbaar ministerie "het wettelijk recht heeft de pers te misleiden" of dat de officier van justitie (in België: prokureur des Konings) "systematisch deel neemt aan de beslissingen van de rechtbank". Ik heb zelf enige tijd op een Begische rechtbank gewerkt als waarnemer, en weet dat dit daar evenmin geschiedt als hier. Wat kennelijk wel als waarheid aangenomen kan is, dat Drieghe zwaarder bestraft is vanwege de principiële verdediging, die hij heeft gevoerd. Wanneer de verdachte de juistheid van het hem te laste gelegde gedrag volhoudt ("Ik heb uit protest de ruiten ingegooid, de politie aangevallen, de weg geblokkeerd, enz."), komt hij er in politieke zaken lichter af. In seksuele zaken maakt dezelfde houding het gebeurde daarentegen in de ogen van de rechter ernstiger. Daar wil de rechter berouw zien; hij wil van de verdachte het inzicht horen; "wat ik gedaan heb was verkeerd, ontoelaatbaar". Dan immers kan de justitie hopen, dat de man voortaan zulke dingen niet meer zal doen. Maar wie zegt: "De wet is verkeerd; wat ik deed was normaal en allerminst onzedelijk; ik heb die jongen geen kwaad gedaan, integendeel, hem iets goeds geleerd!" - zo iemand geeft geen hoop op verandering. Zodra hij vrij is, doet hij het weer. Vanuit zijn visie, dat het om hoogt kwalijke, schandelijke, verwerpelijke handelingen gaat, neemt de rechter dan, dat hij de schuldige best zo lang mogelijk uit de maatschappij verwijderd kan houden.
De pedofiel die voor de rechtbank zijn liefde en de uitingen daarvan principieel verdedigt, vertoont een bewonderenswaardige moed. Daar kan geen twijfel over bestaan. Maar de prijs, die hij ervoor moet betalen - een zoveel langere gevangenisstraf, mogelijk zelfs opsluiting in een psychopathenasiel - is zó hoog, dat we ons toch moeten afvragen, of de positieve uitwerking wel tegen het offer opweegt. Het is een tragische waarheid, dat dit effect maar heel gering of zelfs geheel afwezig is. De situatie op een rechtszitting is niet bevorderlijk voor een bekering van officier van justitie of rechter door degeen die in het verdachtenbankje zit. En zelfs al zou hier en daar eens een van hen onder de indruk komen van diens argumenten, wat is daar dan nog mee gewonnen? Rechter en officieren maken de wetten niet, ze voeren ze uit. De verslaggevers, die de zitting bijwonen, hebben er meer voordeel bij, de dader zwart te maken (dat vinden hun lezers prettiger) dan hem schoon te wassen (dat wekt maar onrust!). Ik kan niet inzien, dat een zo twijfelachtig en gering effect het offer waard is, wanneer dit hierop neer komt, dat een mens, die niets misdadigs deed, daarvoor maanden zelfs jaren in een gevangenis moet verkommeren. Een begaafd man als Claude Drieghe (ik heb zijn begaafdheid en zijn talenten mogen proeven in een uitvoerige correspondentie), kan in vrijheid honderdmaal meer doen voor de emancipatie van pedofilie dan wanneer hij nutteloos rondhangt in een cel. Moet de pedofiel in de rechtzaak dan maar deemoedig het hoofd buigen, zich schuldig verklaren en zijn spijt betuigen over de ergerlijke ontucht, door hem bedreven? Misschien helpt hem dit aan een lagere straf, maar hij vergooit er tegelijk zijn eer en zijn gevoel van eigenwaarde mee. Ook dat is geen oplossing.
Ik geloof dat de pedofiel en zijn verdediger een derde weg kunnen kiezen, die enerzijds principieel niets prijs geeft en tegelijk anderzijds het de rechter makkelijk maakt, mild te zijn. Laat de verdachte ten eerste rustig erkennen, dat hij pedofiel is. Zijn advocaat kan er dan op wijzen, dat deze zelfaanvaarding van eigen geaardheid psychologisch en sociaal een voordeel is, want zij maakt de neiging beter beheersbaar. Onderdrukte neigingen kunnen tot obsessie worden en dan tot uitbarsting komen met de noodlottige gevolgen. Laat de pedofiel vervolgens verklaren, innig overtuigd te zijn, dat de seksuele handeling de jongen(s) niet geschaad hebben; hij heeft nooit iets van enige schade waargenomen; hij houdt van jongens en wil ze stellig geen schade toebrengen: hij heeft steeds de vrijheid van zijn vriendjes geëerbiedigd en heeft nooit iets tegen hun zin gedaan. Zijn advocaat kan er dan op wijzen, dat de overtuiging, dat jongens door vrijwillige aanvaarde aanvaarde seksuele handelingen niet geschaad worden, gedeeld wordt door een reeks bekende seksuologische onderzoekers. Tenslotte kan de pedofiel zeggen, door zijn arrestatie en de gevolgen daarvan diep getroffen en geschokt te zijn. Hij is daardoor beter gaan beseffen, dat deze samenleving dergelijk gedrag (nog) niet accepteert en het zelfs fel verwerpt. Daar hij nu eenmaal in deze maatschappij moet leven, zal hij trachten, - zolang de wet niet op de juiste wijze is veranderd - verdere konflikten te vermijden. Dat is, wanneer de voor hem aantrekkelijkste leeftijdsgroep niet vlak bij de wettelijke leeftijdsgrens ligt, een moeilijke opgave. Hij zal dus een begripvolle deskundige hulp graag aanvaarden. In deze zorgvuldig geformuleerde uitspraken is niets oneerlijks, niets kruiperigs. De pedofiel staat met opgeheven hoofd: moreel voelt hij zich niet schuldig. De samenleving en haar wetten zijn fout maar hij erkent haar overmacht. Dit is een standpunt dat de rechter kan respecteren en dat hem tegemoetkomt, niet uitdaagt. Het maakt het hem mogelijk, de eventueel door de persoonlijkheid van de verdachte gewekte sympathie te honoreren met een lage straf. De beweging voor de emancipatie van pedofilie heeft meer aan een talentvolle strijder in vrijheid - het zij nogmaals gezegd! - dan aan hen, die er eenmaal voor een vijandig, ontoegankelijk gehoor, hun gerechte woede hebben uitgeslingerd, om daarna voor deze zelfvoldoening lang en nutteloos in een gevangeniscel of een psychiatrische inrichting weg te kwijnen.
bron: Artikel 'Principe en Justitie' door Dr. Edward Brongersma; Martijn, nr. 8; april 1983