Reactie op Wolters artikel
Zijn artikel ['Seksueel misbruik van kinderen en jonge adolescenten' door W.H.G. Wolters] pretendeert een wetenschappelijke analyse te zijn, terwijl het gaat om een mengsel van klinische observaties en cultuurfilosofische excercities, voorzien van een sausje van moralisme. [...] De enige conclusie die we op dit moment kunnen trekken, is dat de sexuele contacten in de kindertijd niet per definitie traumatiserend zijn, er is een grote variatie in emoties en in de intensiteit van die emoties. [...]
Onderzoek over sexuele dysfuncties leidt tot de vaststelling dat een religieuze opvoeding waarin een repressieve sexuele moraal wordt aangeleerd, sexuele opwinding en bevrediging op latere leeftijd in de weg staat [Frenken, J., Afkeer van seksualiteit. Deventer, Van Loghum Slaterus, 1976]. Hoewel deze noties over het effect van ervaringen met sexualiteit in de jeugd in zekere zin gemeengoed zijn en door de meeste mensen ook inzichtelijk en plausibel worden gevonden, is het goed erop te wijzen dat de empirische evidentie ervoor minder groot is dan vaak wordt aangenomen. Het onderzoek, voorzover methodisch correct uitgevoerd, berust op correlaties die vaak van geringe omvang zijn [Schofield, M., The sexual behaviour of young people. London, Longmans, Green and Co., Ltd, 1965].
Voorlichting en hulpverlening die zich baseren op deze noties, dienen voortdurend de zwakke fundamenten ervan onder ogen te zien. De Amerikaanse psychiater Thomas Szasz heeft hier in zijn boek 'Sex: facts, frauds en follies' behartenswaardige opmerkingen over gemaakt. Met foutieve opvattingen over de sexuele socialisatie kan men, zo meent hij, de menselijke sexualiteit flink terroriseren. [...] Bijna alle kennis over de sexualiteit die de laatste honderd jaar door diverse deskundigen is geuit, is eerder controlerend dan emanciperend [Foucault, M., Histoire de la sexualité I. Parijs, 1976]. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat sexuologische wetenschap die zich conformeert aan deze controlerende functie, altijd een grote belangstelling aan de dag heeft gelegd voor analyses van de sexualiteit waarin normaal van abnormaal wordt onderscheiden, zonder dat duidelijke criteria voor handen zijn [Smolders, A., De seksuele perversies. Meppel, Boom, 1971].
bron: Artikel 'Seksueel misbruik van kinderen en jonge adolescenten (3)' door Lex van Naerssen (psycholoog, Vakgroep Klinische Psychologie, Psychotherapie en Preventie, Rijksuniversiteit Utrecht), Janhuib Blans (psycholoog, Vakgroep Gezinsleer, Universiteit van Amsterdam) & Carol van Nijnatten (psycholoog, Vakgroep Ontwikkelingspsychologie, Rijksuniversiteit Utrecht); MGV (Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid), nr. 3, 1983
[W. H. G. Wolters reageert:]
De pompeuze retoriek die gebruikt wordt om de indruk te wekken van wetenschappelijke verfijning en kritisch denken door bepaalde mensen met een gedragswetenschappelijke opleiding, heeft nooit veel indruk op mij gemaakt: woorden maar geen taal, zoals Tranströmer zegt. [...]
- 1. De auteurs gebruiken het begrip moralisme onjuist (zie Van Dale); immers, zij verwarren de normatieve benadering van opvoeding met moralisme. Ik ben inderdaad van mening dat bezinning op en hanteren van duidelijke normen en waarden in de opvoeding zeer noodzakelijk is. In de laatste decennia is dit erg vervaagd. Noch het kinderparadijs, noch de jongensdromen zijn met dit normatieve denken goed verenigbaar.
- 2. Het debat over sexuele handelingen met kinderen ontleent mijns inziens niet zijn kader aan een zogenaamd wetenschappelijke benadering, maar aan de realiteit van dat wat er dagelijks gebeurt. Niet de wetenschap is de norm, maar de concrete situatie en het concrete belang van kinderen en adolescenten hier en nu. Een vaag, romig, vrijblijvend, zogenaamd wetenschappelijk reflecteren in de besloten omheining van universitaire instituten kan heel aangenaam zijn, maar heeft in mijn ogen iets van een dagdroom. [...]
Het impliciet adverteren voor sex met kinderen als alternatieve sexuele relatievorm zie ik als een vorm van sociale pathologie, hoe fraai en wetenschappelijk versierd dat ook moge gebeuren.
bron: Reactie W. H. G. Wolters op Lex van Naerssen, Janhuib Blans & Carol van Nijnatten; MGV (Maandblad voor Geestelijke Volksgezondheid), nr. 3, 1983