Reactie op interview met Wim Wolters - 1

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: E. Brongersma

In maart van dit jaar ontmoette ik de psycholoog Wim Wolters als mijn mededocent op een vormingscursus over sexualiteit, georganiseerd door en voor politiefunktionarissen. Wolters sprak daar over incest en vertelde dat de kinderen, waarmee hij te maken kreeg, naar hem waren verwezen door de kinderpolitie of de Raad voor de Kinderbescherming, door artsen die geconstateerd hadden dat een kind behoefte had aan psychotherapie, en verder in gevallen, waar een pleeggezin moest worden gezocht voor een incestueus verwekt kind. Wat hij in zijn beroep te zien krijgt is - dat volgt al uit deze opsomming - een zee van ellende. Het zijn kinderen waarmee iets mis is gegaan, die zo ernstig gekwetst en gestoord zijn dat ze er zonder de hulp van een deskundige niet meer uit komen. Dat een gevoelig mens als Wolters, die altijd klaar staat om t6ijd en aandacht te geven aan wie steun behoeven, daarbij diep bewogen wordt door zoveel leed, valt te begrijpen en maakt hem sympathiek.

Toch zou dit hem niet mogen verleiden, algemene uitspraken te doen en daarbij het smalle pad van de wetenschap te verlaten om de brede boulevard van de emotie op te gaan. Het lijkt mij dat dit gebeurd is in het interview dat VN op 19 juni afdrukte. Na veel belangrijke en treffende uitspraken over de schaduwzijden van incest - een terrein, waarop Wolters met zijn eenzijdige selectie van ongunstige gevallen bij uitstek thuis is - plaatst hij terloops ook een paar opmerkingen over pedofilie, alsof incest zonder meer een vorm van pedofilie zou zijn en alsof zo'n selectie van ongunstige gevallen een goed uitgangspunt zou zijn voor een algemeen oordeel. Wetenschappelijk onderzoek heeft steeds weer de juistheid aangetoonde van wat de psychiater Stekel in 1920 neerschreef: Alle mannen en vrouwen hebben pedofiele neigingen, hebben een percentage pedofilie in zich. Andere sexuologen hebben dat na hem herhaald en het is de laatste jaren zelfs proefondervindelijk bewezen. Het is dit percentage pedofilie in ieder mens waardoor de meesten in staat zijn ook met een kind sexueel kontakt te hebben; waardoor niet alleen bij de oude Grieken, maar nog hedentendage bij sommige natuurvolken elke getrouwde man ook tot geslachtsverkeer met jongens komt.

Maar daarom zijn al deze mensen nog geen pedofielen. Wanneer we de definitie volgen die de Nationale Raad voor Geestelijke Volksgezondheid heeft opgesteld, dan noemen we slechts diegenen pedofiel, bij wie dit percentage pedofiele neigingen zo hoog is, dat het hun persoonlijkheid en zelfbewustzijn een eigen kleur geeft. Wolters brengt deze nuancering niet aan, al wordt zij de laatste 10 jaar door haast alle gezaghebbende schrijvers over het onderwerp gemaakt. Hij vervalt daardoor in dezelfde onjuistheid, die tijdenlang het onderzoek naar homofilie vertroebeld heeft, toen men bv. de 'noodhomosexualiteit' van gevangenen op één lijn stelde met de liefdesbetrekkingen van een jarenlang verbonden vriendenpaar. Ik heb een officieel rapport voor mij liggen over homosexuele verkrachtingen in Amerikaanse gevangenissen. Een jongere nieuwkomer wordt door een groep overvallen en met geweld misbruikt. Dit blijkt daar aan de orde van de dag te zijn en het gevangenispersoneel grijpt niet in. Verreweg de meeste mannen die aan zulke verkrachtingen meedoen bevredigen hun sexuele behoeften weer bij vrouwen, zodra ze in vrijheid zijn. Tegenwoordig zal niemand het meer in zijn hoofd halen, van dergelijke mannen uit te gaan bij het schrijven van een boek over homofilie. Maar voor Wolters is kennelijk nog ieder die een sexueel contact met een kind heeft, een pedofiel. En met een blik op de enkel maar nare gevolgen die hij van zulke contacten in zijn kliniek ziet (de andere komen daar niet!) velt hij dan een ongunstig oordeel over pedofilie. Hij gaat te werk als iemand die enkel vrouwen in 'Blijf van mijn Lijf'-huizen onderzoekt en dan meent te weten wat het betekent, getrouwd te zijn.

Ook elders toont Wolters, bij de discussie over pedofilie gewoon een slag achter te zijn. Hij schrijft aan pedofielen de uitspraak toe 'wat lekker is, is goed' en dit is natuurlijk een domme uitspraak, want kinderen vinden ook snoep en sigaretten lekker en die zijn verkeerd voor ze. Maar het feit dat kinderen sex lekker vinden, is door pedofielen nooit aangehaald als bewijs, dat sexuele spelletjes voor kinderen onschadelijk zouden zijn. Ze hebben zich hierop beroepen (en terecht!) toen hun belagers beweerden, dat kinderen a-sexuele, reine, onschuldige wezentjes waren, die nog niets moesten hebben van zoiets vies en dierlijks als sex. Freud heeft met zijn herontdekking van de kindersexualiteit als eerste de nonsens van deze vooropgezette bewering wetenschappelijk aangetoond. Toen de tegenstanders van pedofilie deze stelling moesten prijsgeven, kwamen ze meteen met een andere tegenwerping: kinderen vonden het dan wel leuk, maar het was slecht voor ze. Ook die stelling is sindsdien door een aantal onderzoekers (naar ik meen niet-pedofielen) grondig getest en er is, zoals een Zweedse regeringscommissie aan de hand van hun resultaten in 1978 constateerde, niets van over gebleven: Sexuele contacten, die het kind zelf uitgelokt of volledig goedgevonden heeft, hebben geen schadelijke gevolgen. Zo is de discussie verlopen. Maar Wolters is als een leraar die bij het nakijken van een proefwerk naast vraag één bij vergissing het antwoord op vraag twee legt en dan een onvoldoende geeft omdat het niet klopt.

Wanneer Wolters het onderscheid had erkend dat in wetenschappelijke betogen wordt gemaakt tussen pedofielen (mensen met een overwegend op kinderen gerichte erotiek) en niet-pedofielen (mensen met een overwegend niet op kinderen gerichte erotiek), dan zou hij gemakkelijk hebben ingezien dat juist bij de vader-dochter-incest de kans erg groot is, met iemand uit die tweede groep te maken te hebben. Sexueel loopt het in een huwelijk mis, man en vrouw kunnen of willen hun bevrediging niet bij elkaar vinden en dan zoekt de man gemakkelijk toevlucht bij zijn dochter. Omdat in elke man een percentage, hoe gering ook, van pedofiele gevoelens aanwezig is, lukt het de vader tot erectie en orgasme te komen, ook al zou hij aan een meer gerijpt vrouwelichaam de voorkeur geven. Naarmate de dochter ouder wordt, wordt haar aantrekkelijkheid groter. Bij een pedofiel zou het precies omgekeerd liggen. Voor hem neemt de sexuele aantrekkelijkheid van een kind, nadat het een bepaalde leeftijd bereikt heeft, juist af.

Nu is het duidelijk dat de pedofiel, met zijn hem overheersende, op kinderen gerichte gevoelens, meer dan anderen begrip voor het typisch kinderlijke heeft. Zijn aandacht wordt immers voortdurend juist door dat kinderlijke geboeid. De pedofiel zal zich daarom eerder en beter, ook in zijn sexspel, aan het kind aanpassen dan de niet-pedofiel. Gemiddeld gesproken natuurlijk, want pedofielen zijn geen haar beter of slechter dan andere mensen; er zitten schoften onder, die hun lusten willen bevredigen zonder veel respect voor hun partner; er zitten zelfopofferende kindervrienden onder, die liever van elke sexuele toenadering afzien, als ze de indruk hebben dat het kind daarvan minder gediend is. En onder de niet-pedofielen, de mensen wier erotiek niet overwegend naar kinderen uitgaat en voor wie sex-met-een-kind dus niet de meest begeerde vorm is, zijn er natuurlijk ook heel lieve en tedere mensen, die voor geen geld een kind kwaad zouden willen doen. Met zo'n aardige niet-pedofiel is het kind vanzelfsprekend beter af dan met een nare pedofiel. Gemiddeld zal het intussen anders liggen.

Juist bij incest is de kans op narigheid groot. Niet-pedofielen zijn in de meerderheid, stellig ook of zelfs juist onder huisvaders. De dochter durft of kan vaak niet nee zeggen tegenover het overmachtig vaderlijk gezag. Dit is veel erger voor het meisje dan een verkrachting met geweld. Tegen geweld kun je vechten, en zelfs als je het ten slotte verliest, dan blijft je persoonlijkheid nog tot op zekere hoogte in tact. Maar wanneer je je machteloos, hulpeloos moet buigen en ja zeggen tegen iets wat je verschrikkelijk vindt, word je tot slaaf gemaakt en van je persoonlijkheid beroofd. Het zijn zulke nare, diep kwetsende gevallen, waarvan een aantal het geluk heeft, bij mensen als Wolters terecht te komen die zich zorgzaam over hun geschonden bestaan buigen en trachten iets te herstellen van de aangerichte schade. Met pedofilie hebben ze zelden iets uit te staan. Wanneer hij op grond van zijn praktische ervaring daarover gaat praten, schiet Wolters er dan ook telkens naast. Hij kent geen pedofielen, want die horen in zijn kliniek niet thuis. Hij kent ook geen kinderen met goede pedofiele verhoudingen, want die zijn niet van streek en hebben dus geen kinderpsycholoog nodig. Mijn werkzaamheden hebben me de laatste vijfentwintig jaar met enige honderden pedofielen in kontakt gebracht; velen heb ik in gezelschap van hun vriendinnetjes of vriendje gezien. [Enkelvoud en meervoud in die zin, waarschijnlijk een foutje.] Mijn ervaring varieert van zwaar criminele gevallen (doodslag op een kind) tot zulke, waar het gehele leven van een kind veranderd is van diepe ellende tot groot geluk, van dreigend deraillement tot een geslaagd bestaan.

bron: Ingezonden brief 'Pedofilie 1' door E. Brongersma (Heemstede); Vrij Nederland, jaargang 43; 10 juli 1982