Romeinse delicatessen

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: Harm-Jan van Dam

De eerste-eeuwse schrijver Philo beschrijft het mannelijk personeel bij een banket: het bestaat uit louter fraaie jongens. Kleine jochies schenken wijn, iets oudere slaafjes lopen rond met water om de gasten te besprenkelen. Zij zijn gebaad, geëpileerd, geparfumeerd, opgemaakt en hun lange haar is met zorg gecoiffeerd. Hun kleding bestaat uit een vliesdun jurkje tot boven de knie, Jongens in het begin van de puberteit houden toezicht; het eerste dons kleurt hun wangen (Vit. Cont. 50-3).

Een dergelijk diner bij de Romeinse parvenu Trimalchio wordt beschreven door de romancier Petronius, die onder Nero leefde. Er zijn niet alleen mooie jongens die bedienen, Trimalchio heeft ook een lievelingsslaafje dat hij overlaadt met kussen en dat op zijn rug paardje rijdt. Zo'n lievelingsslaafje is Trimalchio zelf vroeger ook geweest, vertrouwt hij de gasten toe. Tot zijn veertiende jaar was hij de meester ter wille, want "meesters wil is wet, en daar steekt geen kwaad in; trouwens, ik zorgde dat mevrouw ook niks te kort kwam".

Deze teksten geven ons een blik op de rol van kinderen, vrijwel uitsluitend jongens tot aan de puberteit, in het Romeinse huishouden. Wat deden deze slaafjes precies?

In de eerste eeuw voor Chr. kwam in rijke Romeinse families de gewoonte in zwang zich te omringen met kleine kinderen. Deze jongetjes werden meestal gekocht op de slavenmarkt: keizer Augustus prefereerde Moorse en Syrische jongetjes: Egyptische knaapjes werden zowel gezocht als bekritiseerd om hun brutaliteit. Ook in huis geboren slaven (vernae) werden soms het lievelingetje van hun meester of meesteres. Semi-technische termen voor deze jongetjes zijn deliciae en delicatus. Het eerste betekent in feite niet meer dan "schatje" en kan zowel als algemeen kooswoordje gebruikt worden als om een speciale status aan te geven, zoals Trimalchio, die "de favoriet" was. Delicatus kan alles betekenen van "verfijnd" tot "nichterig". Uit de inscripties blijkt dat de twee woorden synoniem gebruikt worden; maar doordat delicatus associaties met verwijfdheid heeft, wordt het door zedeprekers als Cicero en Seneca ook gebruikt voor "lustknaap", synoniem met glabri, geëpileerden, of exoleti, verdorvenen.

Als we de rol van deze jongetjes willen begrijpen, moeten we een paar dingen voor ogen houden: de scheiding tussen volwassene en kind was in de Oudheid minder scherp dan nu. En de scheiding tussen seksualiteit en alle andere aspecten van het leven bestond helemaal niet; daardoor ontbrak ook de huidige rigide scheiding tussen homoseksualiteit en heteroseksualiteit, evenals het volslagen taboe op kinderseksualiteit.

De heel kleine kinderen speelden met de eigen kinderen van de heer. Ze liepen, meestal naakt, rond in huis en wekten vertedering op of amuseerden gasten met hun kinderlijke onbeschroomdheid. Zo werd keizerin Livia tijdens haar bruiloft nogal in verlegenheid gebracht doordat "één van de naakte jongetjes die de dames verzamelen" (Cassius Dio) informeerde waar toch haar eerste man, van wie ze op dat moment zwanger was, uithing. Keizer Augustus ging met zijn lievelingetjes vissen of dobbelen om zich te ontspannen en keizer Domitianus had een favoriet slaafje met wie hij veel praatte, soms over staatszaken.

In het verlengde van plezier beleven aan het opgroeien van kinderen, aan kind met de kinderen zijn, aan knuffelen en vertroetelen, ligt het seksuele. Pas in de achttiende eeuw wordt het ongewoner een kind te beschouwen als "een stuk speelgoed, dat men streelt, koestert, waaraan men libidineus genoegen beleeft of verschaft" (v. Ussel, Geschiedenis van het sexuele probleem, 140). Domitianus' lievelingetje sliep ook in 's keizers bed en keizer Tiberius had zijn beruchte visjes: heel prille jongetjes die hij tussen zijn dijen liet zwemmen tijdens het baden en die hem met hun tong en tanden moesten liefkozen. Het verhaal wordt meestal gehanteerd om Tiberius' verdorvenheid definitief aan de kaak te stellen; maar het valt waarschijnlijk niet buiten een kader van tableaux vivants waar kleine naakte jongetjes voor Cupido speelden, zoals in de circussen te zien waren. Wanneer de dichter Catullus beschrijft hoe een Cupidootje rond het bruidsbed rent (carmen 68, 133-4), zou hij heel goed aan een aldus verkleed lievelingsslaafje kunnen denken. Dezelfde Catullus dicht in elk geval dat hij het favorietje van zijn vriendin "betrapte bij het rukken. Voor straf heb ik hem dadelijk een goede beurt gegeven met mijn stijve".

Als de jongens in de prepuberteit komen, wordt hun uiterlijk belangrijker: ze worden uitgedost zoals Philo hierboven beschrijft. De eerste-eeuwse dichter Statius beschrijft het uiterlijk en de gedragingen van het slaafje Glaucias, de op zijn twaalfde gestorven lieveling van een vriend: schoonheid ... blanke teint met purperrode blos, stralende ogen, een smal voorhoofd, losse haren en een pony. Zijn stem was zoet, zijn kusjes geurden naar lentebloemen. Blanke armen, die steeds om zijn meesters hals hingen. Hij bracht zijn heer tot rust wanneer die zorgen en spanningen had, kalmeerde hem wanneer hij woedend op één van de andere slaven werd. Hij hapte de lekkerste brokjes uit zijn mond en nam zo ook slokjes wijn. 's Morgens wekte hij hem en hield hem tegen wanneer hij wilde uitgaan. Wanneer zijn heer 's avonds terugkwam, sprong hij hem tegemoet en in de armen.

Hier wordt de ideale jongensschoonheid naar Romeinse begrippen uitgebeeld. Weldra zou het eerste donshaar op zijn wangen gekomen zijn en zijn lange haar zou ritueel geknipt worden. Het is deze status, tussen kind en man, die de Romeinen ook seksueel bijzonder aantrekt: "Je neukt je suf, Bassus, maar met de langharige slaafjes die je van je vrouw haar bruidsschat hebt gekocht", dicht Martialis (XII 97). Vaak doen de meesters en slaven grote moeite om dit nog net niet volwassen uiterlijk te bewaren: "een andere dienaar strijdt tegen zijn leeftijd: hij kan zijn jeugd niet ontkomen, wordt weerhouden en draagt al de wapenrok terwijl zijn beharing nog afgeschoren of geëpileerd wordt", klaagt Seneca (Epist. 47, 7).

Hoe nauwer we de hokjes maken waarin we deze vorm van homoseksuele omgang willen stoppen, hoe minder we ervan zullen begrijpen. Sommige heer-slaaf relaties waren louter seksueel, andere zijn ook gebaseerd op affectie of liefde. Mooie jongetjes waren niet óf om de gasten de ogen uit te steken óf voor in bed of om plezier aan hun opvoeding te beleven. Sommigen hadden een duidelijke voorkeur voor jongens boven hun vrouwen: "Je betrapt me met een jongen, vrouw en scheldt me razend uit, en zegt dat jij net zo goed een reet hebt. Je moet geen mannelijke attributen voor je opeisen; je moet het zo zien: jij hebt twee kutten". En in een zelfde context: "Wat moet ik met een rotte pruim; ik heb liever een perzik", laat Martialis heren zeggen (XI 43, XII 96). Maar in het algemeen is de liefde voor en sex met knapen een verruiming en verrijking van die met vrouwen. Evenmin is de jongen per definitie degene die anaal genomen wordt: "Je slaafje heeft pijn aan zijn pik, Naevolus, en jij in je reet". Martialis alweer (III 71).

Van een hoogdravende houding à la Plato ten aanzien van homofilie lijkt in Romeinse bronnen vrijwel niets te vinden. Maar ten opzichte van het openlijk benutten van seksuele mogelijkheden lijkt de Romeinse Oudheid, ondanks wel degelijk aanwezige zedenmeesters, tolerant te zijn geweest.

noten
1. Dover, K.J., Greek Popular Morality in the Time of Plato and Aristotle. (Oxford, 1974) 1-41.
2. Zie Cèbe, J.P., La caricature et la parodie dans le monde antique des origines à Juvénal. (Paris, 1966) 129-147.
3. Voor de Griekse retoriek onderzocht met een appendix over Cicero door:
Süss, W., Ethos, Studien zur älteren griechischen Rhetorik. (Leipzig, 1910) 245-267.
Zie ook:
Vretska, K., Sallust, Invektive und Episteln. (Heidelberg, 1961), I, 10-11.
4. Cic., Pro Caelio 6.
5. Cic., In Catilinam II 22-23.
6. Cic., Pro Milone 28; 55. Vg1. over Verres en diens vriendin: Cic., In Verrem III 23;
III 106; over Gabinius: Cic., In Pisonem 22; 25; Over Piso: Cic., In Pisonem 22; 67; 88.
7. Cic., Tusoulanae Disputationes IV 70.
8. Cic., De Republica IV 4.
9. Sall., Catilina 13.
10. Nep., De Excellentibus Ducibus praef. 4.
11. Cic., Philippica II 44-45.
12. Voor de discussie tussen Griffin en Williams: zie inleiding Schrijvers.
13. Tac., Annales XI 22.
14. Respectievelijk: Cic., Post Reditum in Senatu 11; De Haruspicum Responsis 42; Epistulae ad Atticum I 16,5.
15. Gonfroy, F., Un fait de civilisation méconnu: l'homosexualité masculine à Rome (ongedrukte thèse, IIIe cycle Poitiers, 1972), 219 toont met voorbeelden aan, hoe belangrijk behoud van waardigheid is en hoe gevreesd een kwalijke reputatie.
16. Valerius Maximus, Facta et Dicta Memorabilia VI 1, voorbeelden 7; 9; 10; 12.
17. Pseudo-Quintilianus, declamatio III.
18. Zie Livius, Ab Urbe Condita VIII 28.
19. Wet (waarschijnlijk 2e eeuw v. Chr.) die op homoseksuele praktijken met vrijgeborenen een boete legt van 10.000 sestertiën.
20. Caelius bij Cic., Epistulae ad Familiares VIII 12,3.
21. Griffin, J., Augustan Poetry and the Life of Luxury. In: Journal of Roman Studies 66 (1976) 87-105.

bron: Artikel 'Romeinse delicatessen' door Harm-Jan van Dam (heeft Klassieke Letteren gestudeerd, met Latijn als hoofdvak aan de Rijksuniversiteit Leiden); Uit: Groniek, nr. 6; Themanummer 'Homoseksualiteit & geschiedenis'; januari 1980