Toch blijven velen de zelfbevrediging zien als iets minderwaardigs
Maar toch blijven velen de zelfbevrediging zien als iets minderwaardigs, als een vernedering, als een nederlaag, als iets niet-volledig menselijks. De kern van de zaak is dat we hier te maken hebben met lustangst die ons in de prille kinderjaren ingeprent werd. Ons werd verboden te genieten, seksueel maar ook op andere wijze. Op elke genieting moet, zo denkt men, een straf volgen. Men kan nooit lang gelukkig zijn, dat kan niet en mag ook niet. Na een lange mooie zomer moét een harde winter volgen, als straf. Op het moment dat men echt gelukkig is, zal er iets gebeuren dat plotseling alles stukslaat. En vooral het genieten van de lust aan het eigen lichaam is inslecht en daarvoor moet men boeten. Zo denken velen er nog over, indien niet bewust, dan toch onbewust. Woorden als lust, wellust, genieting, plezier bewaren nog een negatieve bijklank. Een kind dat zichzelf bevredigt, zal zijn blijheid verliezen, iemand worden met een geknakte levenswil. Zo denken vele ouders, leraren en andere opvoeders. Een gezond kind is actief bezig, d.w.z. het presteert wat, maar het geniet niet van zijn lichaam, behalve wanneer het smult. Ouders geven bewust en onbewust lustangst en schuldgevoelens omtrent de genieting mee, en deze vreten het mensje zo diep aan dat volwassenen er soms de eerste tien jaren van hun huwelijk aan moeten besteden om ongeremd te kunnen genieten. Er bestaat dus alleen ingebeelde schade door zelfbevrediging.
bron: Artikel < "Zelfbevrediging is schadelijk" > door Jos van Ussel; Sextant, nummer 1; januari 1970