Wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht
In haar onderzoeksverslag van augustus 1986 kwam de werkgroep [kinderpornografie] tot de volgende conclusies: [...]
- Voor zover het mogelijk is de plaats van druktechnische verzorging van in Nederland aangetroffen kinderpornografie vast te stellen, blijkt het meeste van Deense en Nederlandse oorsprong te zijn, daterend uit de tijd dat daarvoor in deze landen de juridische ruimte bestond.
- De handhaving van artikel 240b Sr. zal (tijdelijk) een relatief geringe extra-belasting van het politieapparaat met zich meebrengen, maar vormt geen structurele extra-belasting van betekenis. [...]
Het gaat om de gevallen waarbij hetzij de jeugdige zelf opnamen maakt van een seksuele gedraging waarbij hij betrokken is en vervolgens toestemming verleent tot publikatie of verspreiding daarvan hetzij toestemming door de jeugdige of zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt verleend voor het maken van zulke opnamen en voor publikatie of verspreiding daarvan. Ik [Minister van Justitie, Winnie Sorgdrager] ben van oordeel dat ook in deze gevallen in de regel vervolging zal moeten plaatsvinden, gelet op het door artikel 240b Sr. te beschermen belang - bescherming van jeugdigen tegen (seksueel) misbruik in het algemeen en van de desbetreffende jeugdige daartegen in het bijzonder. Kinderen moeten tegen zichzelf worden beschermd.
Er is evenwel geen grond voor de vrees dat de politie zich exclusief of met prioritaire aandacht gaat richten op pedofielen. Strafrechtelijk optreden is en blijft immers primair geïndiceerd bij de vervaardiging van kinderpornografie en de commerciële en professionele produktie en distributie daarvan en bij grootschalige ruilhandel.
De overheid treedt dan niet op als zedenmeester of fatsoensrakker die de klok terugzet, maar als beschermer van een beschermenswaardig goed, te weten de geestelijke en lichamelijke gezondheid van kinderen.
Bij de totstandkoming van de nieuwe zedelijkheidswetgeving heeft de wetgever voor zover in dezen van belang een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het belang dat een kind wordt beschermd tegen seksueel geweld of misbruik enerzijds en het belang dat minderjarigen vanaf een bepaalde leeftijd in de gelegenheid moeten zijn om invulling te geven aan hun seksueel leven anderzijds. Die afweging heeft ertoe geleid dat jeugdigen vanaf twaalf jaar tot zestien jaar die overeenkomstig hun vrije wil of tegen de wil van hun wettelijk vertegenwoordiger als slachtoffer betrokken raken in een strafrechtelijke procedure. Ik acht die afweging en de uitkomst daarvan juist. Artikel 240b Sr. dient mede een ander doel dan voornoemde bepalingen. Het beoogt kort gezegd jeugdigen te beschermen tegen exploitatie ten behoeve van de vervaardiging en verspreiding e.a. van kinderpornografie. Het gaat om preventie en repressie. Voorkomen moet worden dat dit beeldmateriaal wordt vervaardigd.
bron: 'Wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht - Nota naar aanleiding van het verslag Nr. 5' door de Minister van Justitie W. Sorgdrager; Tweede Kamer der Staten-Generaal'; Vergaderjaar 1994-1995; 20 februari 1995