Autobiografie van een babyboomer: Difference between revisions
No edit summary |
No edit summary |
||
Line 3: | Line 3: | ||
Dan liggen we warm tegen elkaar aan en gaat Arie weer zo lekker en spannend tegen mij aan bewegen. Ja, ik wou dat het oorlog was!<br> | Dan liggen we warm tegen elkaar aan en gaat Arie weer zo lekker en spannend tegen mij aan bewegen. Ja, ik wou dat het oorlog was!<br> | ||
<br> | <br> | ||
Het is de gemeentelijke tuinman die het parkje bezijden ons huis altijd doet. Ze | [blz. 26] Ze [één jaar jongere zus van Pim] legt ook veel makkelijker contact dan ik en komt om in de vriendjes en vriendinnetjes, van wie de ouders onveranderlijk in goede tot zeer goede doen zijn. Ze weet ze echt wel uit te kiezen, tot aan een volwassen vriend toe. Het is de gemeentelijke tuinman die het parkje bezijden ons huis altijd doet. Ze noemt hem haar vriendenman en mag bij hem op schoot zitten en als summum van heerlijkheid op het zadel van zijn bakfiets, terwijl hij deze langzaam voortduwt naar het volgende perk in het park dat gedaan moet worden. In het park staan veel bloemen en bloeiende planten en het gazon is immer spiegelglad geschoren, het werk van de vriendenman. Tegenwoordig zouden ouders daar iets achter zoeken en zou de vriendenman de kans lopen aangeklaagd te worden wegens pedofilie. Toen wist niemand wat dat was en hadden kinderen buitendien een geheel eigen wereld. Een wereld waar de volwassenen volledig buiten stonden en ook buiten wilden staan. [...]<br> | ||
<br> | <br> | ||
Op de bank zat een jonge vent. Ik bleef nieuwsgierig staan, hij zei me gedag en haalde zijn piemel uit zijn broek en begon ermee te spelen. Wat een machtig groot ding, zeg! Ik vroeg of mijn piemel later ook zo groot zou worden. Ja, als ik flink groeide, zou hij ook groot worden. De knul vroeg of ik aan zijn piemel wilde trekken. Dat wilde ik wel en ik trok en er kwam allemaal 'snot' uit en ik schrok en holde hard weg, naar huis, naar mijn moeder. [...] Ja, dat was tenminste spannend, leuker dan die stomme juffen en mijn vriendjes.<br> | Op de bank zat een jonge vent. Ik bleef nieuwsgierig staan, hij zei me gedag en haalde zijn piemel uit zijn broek en begon ermee te spelen. Wat een machtig groot ding, zeg! Ik vroeg of mijn piemel later ook zo groot zou worden. Ja, als ik flink groeide, zou hij ook groot worden. De knul vroeg of ik aan zijn piemel wilde trekken. Dat wilde ik wel en ik trok en er kwam allemaal 'snot' uit en ik schrok en holde hard weg, naar huis, naar mijn moeder. [...] Ja, dat was tenminste spannend, leuker dan die stomme juffen en mijn vriendjes.<br> |
Revision as of 15:22, 25 December 2019
Ik ben vijf jaar [...] De Nederlandse soldaat vraagt of ik zijn tent wil zien. Dat wil ik wel. [...] Hij heet Arie en hij vraagt of ik dat een mooie naam vind. Ja, dat vind ik een mooie naam en ik lig lekker warm tegen hem aan. Arie is heel stil en beweegt tegen mijn rug aan. Ik vind het spannend. Dan houdt Arie op met bewegen en zucht en zegt dat ik buiten moet gaan spelen. Mag ik morgen terugkomen? Ja, morgen mag ik van Arie terugkomen. [...] En het zijn heel lieve soldaten!
Dan liggen we warm tegen elkaar aan en gaat Arie weer zo lekker en spannend tegen mij aan bewegen. Ja, ik wou dat het oorlog was!
[blz. 26] Ze [één jaar jongere zus van Pim] legt ook veel makkelijker contact dan ik en komt om in de vriendjes en vriendinnetjes, van wie de ouders onveranderlijk in goede tot zeer goede doen zijn. Ze weet ze echt wel uit te kiezen, tot aan een volwassen vriend toe. Het is de gemeentelijke tuinman die het parkje bezijden ons huis altijd doet. Ze noemt hem haar vriendenman en mag bij hem op schoot zitten en als summum van heerlijkheid op het zadel van zijn bakfiets, terwijl hij deze langzaam voortduwt naar het volgende perk in het park dat gedaan moet worden. In het park staan veel bloemen en bloeiende planten en het gazon is immer spiegelglad geschoren, het werk van de vriendenman. Tegenwoordig zouden ouders daar iets achter zoeken en zou de vriendenman de kans lopen aangeklaagd te worden wegens pedofilie. Toen wist niemand wat dat was en hadden kinderen buitendien een geheel eigen wereld. Een wereld waar de volwassenen volledig buiten stonden en ook buiten wilden staan. [...]
Op de bank zat een jonge vent. Ik bleef nieuwsgierig staan, hij zei me gedag en haalde zijn piemel uit zijn broek en begon ermee te spelen. Wat een machtig groot ding, zeg! Ik vroeg of mijn piemel later ook zo groot zou worden. Ja, als ik flink groeide, zou hij ook groot worden. De knul vroeg of ik aan zijn piemel wilde trekken. Dat wilde ik wel en ik trok en er kwam allemaal 'snot' uit en ik schrok en holde hard weg, naar huis, naar mijn moeder. [...] Ja, dat was tenminste spannend, leuker dan die stomme juffen en mijn vriendjes.
Op een dag zagen mijn vriendjes en ik het voor onze ogen gebeuren. Een motorrijder met duopassagier trachtte de bus te ontwijken, hetgeen net niet lukte. Hun hoofden rolden over straat en de motor met daarop hun onthoofde lichamen reed nog even door. Wij moesten er ontzettend om lachen. Tegenwoordig wordt dit alles begeleid door onderwijzend personeel en traumateams, liefst bij het minste of geringste.
bron: 'Autobiografie van een babyboomer' door Pim Fortuyn; Karakter Uitgevers; 2002; Eerste druk 1998