COC nota over seksuele activiteiten van jeugdigen (12-16 jaar)

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Door: COC

1. Inleiding

Er is in de laatste jaren een grote publieke belangstelling voor seksualiteit met kinderen en jeugdigen, culminerend in een roep om betere opsporing en strengere straffen. Enkele gruwelijke kindermoorden in Nederland en België, gepleegd door mannen die deze kinderen eerst seksueel misbruikten, hebben hier mogelijkerwijs aan bijgedragen. Daarnaast lijkt het wel alsof de nieuwe mogelijkheden om prikkelende afbeeldingen van kinderen en jeugdigen virtueel te produceren en te verspreiden (op internet), tal van mensen in een staat van opwinding brengt, weliswaar geen seksuele opwinding, maar een roep om vervolging.

Volgens de trend van deze maatschappelijke ontwikkeling, wordt sinds enkele jaren op diverse fronten overleg gevoerd ter verscherping van de zedelijkheidswetgeving. Deze verscherping dient er toe kinderen en jeugdigen beter te beschermen tegen seksueel misbruik en seksueel geweld. Op dit moment staan enkele wetsvoorstellen ter aanscherping van de zedelijkheidswetgeving in Nederland op stapel die vooral 12 tot 16-jarigen betreffen, en in mindere mate ook 16 en 17-jarigen.

Voorop staat dat het COC het toejuicht dat kinderen, jeugdigen en jongeren goed worden beschermd tegen seksueel misbruik en geweld. Echter, de vereniging stelt vraagtekens bij de wijze waarop de wetgever die bescherming nu wil vormgeven. Het COC wil in deze brochure waarschuwen voor mogelijk negatieve gevolgen van de aangekondigde wetsvoorstellen voor jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar oud. De vereniging vreest dat de wetsvoorstellen in hun huidige vorm de weerbaarheid van jeugdigen tegen seksueel misbruik eerder zullen aantasten dan bevorderen. Ook is zij van mening dat het repressieve karakter van deze wetsvoorstellen met name negatieve consequenties kan hebben voor 12 tot 16-jarigen die hun homoseksuele of lesbische gevoelens aan het ontdekken zijn. Als de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit, ziet het COC het als haar taak deze mogelijk negatieve consequenties onder de aandacht te brengen en in de discussie in te voeren.

De thans voorliggende brochure is gebaseerd op het commentaar dat het COC onder de titel Tussen zelfbepaling en bescherming in januari 2000 naar buiten bracht, in reactie op een kabinetsnota uit 1999. In deze brochure is de tekst van ons recente commentaar voor een breder publiek bewerkt, in haar historische context geplaatst en aan de nieuwste gegevens aangepast. In de hoofdstukken 4 en 5 geven we aan waarom het COC een brochure aan deze materie wijdt en formuleert het COC zijn uitgangspunten het gaat ons om een vrije seksuele ontwikkeling in een open klimaat, met ruimte voor zelfontplooing voor iedereen. Hoofdstuk 6 vormt de kern van deze brochure: in 10 punten (paragrafen) richten wij onze pijlen van kritiek op de ministeriële voornemens. In hoofdstuk 7 zijn onze uitgangspunten en de 10 punten van kritiek beknopt samengevat.

Onze motivatie, uitgangspunten en kritiek worden voorafgegaan door enkele korte hoofdstukken: In hoofstuk 2 worden enkele lijnen uit de geschiedenis van de zedelijkheidswetgeving geschetst, terwijl in hoofdstuk 3 wordt uiteengezet wat de belangrijkste voornemens tot wetswijziging inhouden. Het gaat vooral om enkele wijzigingen van leeftijdsgrenzen en afschaffing van het zg. klachtvereiste.

Voor de aanbevelingen die we in januari 2000 op het bordje van de politiek gelegd hebben, alsook voor een uitgebreide literatuurlijst, verwijzen we naar ons commentaar, dat bij het COC te bestellen is.

2. Geschiedenis van de zedelijkheidswetgeving

voorgeschiedenis

Tot ongeveer de tachtiger jaren van de vorige eeuw was in Nederland een Wetboek van Strafrecht (WvS) van kracht dat in 1911 voor het laatst was aangescherpt. In het WvS was een verbod op seksueel contact met iemand beneden de 16 opgenomen. Daarnaast was het onder art. 248bis van dit Wetboek voor een meerderjarige [1] strafbaar om met een minderjarige van hetzelfde geslacht ontucht te plegen. Het openbaar maken en verspreiden van pornografie was strafbaar, en het was verboden om porno aan een minderjarige te tonen. Het was een tijd waarin de overheid over de goede zeden waakte en 'iedereen' wist hoe hij of zij zich diende te gedragen.

In 1967 zetten enkele Kamerleden de aanval in op art. 248bis. De gedachte dat je homoseksueel wordt door verleiding, had nauwelijks nog aanhangers. Men was tot het inzicht gekomen dat dit artikel schadelijk is voor jeugdigen, misdaad bevordert (b.v. chantage) en goede en wenselijke verhoudingen kapot of onmogelijk maakt; daarom werd in 1971 dit beruchte artikel afgeschaft.

Hier bleef het niet bij. Bij steeds mensen drong het besef door dat de hele zedelijkheidswetgeving achterhaald was en grondige herziening behoefde. Daarom werd in 1970 de Commissie Melai ingesteld om het één en ander nader te bekijken. Deze commissie bracht in 1980 haar eindrapport uit. Zij formuleerde het doel van de zedelijkheidswetgeving als volgt: "Bescherming van de wilsvrijheid van de burger bij het aangaan of afwijzen van seksuele relaties." Niet langer dus de overheid als zedenmeester, maar als beschermer van de lichamelijke integriteit van iedere burger.

'ontucht' en gemeenschap met jeugdigen

Gedurende de hele tachtiger jaren werd er gediscussieerd over mogelijke wetswijzigingen inzake seks van en met jeugdigen, de artikelen 242 tot en met 249 van het WvS. Ook het COC mengde zich in de discussie. In 1980 gaf het samen met zeven andere organisaties commentaar op het eindrapport van de Commissie Melai. In 1984 gaven COC en NVSH gezamenlijk de nota 'Zeden en straffen' uit. In 1987 overhandigde het COC aan minister Korthals Altes een petitie voorzien van een groot aantal steunbetuigingen. Deze steunbetuigingen betroffen het voorstel van het COC om het verbod op seksuele contacten met jeugdigen in het WvS te laten staan, maar met de toevoeging dat in nader omschreven gevallen dit artikel niet van toepassing is: Voor situaties waarin de jeugdige zelf het contact zocht, zelf een actieve rol speelde in het onderhouden er van, of zich er niet aan onttrok terwijl dat wel mogelijk zou zijn geweest.

De uiteindelijke wetswijziging vond pas onder minister Hirsch Ballin plaats in 1991. De toen aangenomen formulering geldt thans nog steeds.

kinderporno

In 1984 stond in de Tweede Kamer een wetsontwerp voor wijziging van art. 240 (pornografie) ter discussie. Tijdens de bespreking van dit voorstel diende Louise Groenman een amendement in om speciaal kinderporno te verbieden. Het motief hiervoor was de gedachte dat voor de productie van kinderporno kinderen worden misbruikt. De regering ging hierop in door via een Nota van wijziging een nieuw art. 240b voor te stellen, dat vervolgens werd aangenomen. Art. 240b kwam aldus op ongebruikelijke wijze tot stand. Het heeft niet de normale schriftelijke behandelingen bij de Raad van State en vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer doorlopen. Voor 1984 was er nooit over kinderporno nagedacht, zelfs niet door de Commissie Melai.

3. Enkele voornemens van de Minister van Justitie

aanloop

Sinds enkele jaren zoekt men zowel in binnen als buitenland naar manieren om kinderen, jeugdigen en jongeren beter tegen seksueel misbruik te beschermen. Wijziging van de zedelijkheidswetgeving is een onderdeel van deze campagnes. In dit kader bracht het Verwey-Jonker Instituut enkele jaren geleden op verzoek van de regering een rapport uit: Het functioneren van het klachtvereiste in de zedelijkheidswetgeving (de Savornin Lohman e.a., 1982 [2]) (het klachtvereiste is een voorziening die specifiek 12-16-jarigen betreft). Internationaal stond dit onderwerp op de agenda van het Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen (augustus 1996 in Stockholm). De 122 deelnemende landen hebben zich toen gecommiteerd een Nationaal Actieplan op te zetten. In Nederland verscheen als eerste aanzet daartoe de kabinetsnota Bestrijding van seksueel misbruik van en geweld tegen kinderen (TK 26 690, nr. 1-2, juli 1999). Het werd gevolgd door het Nationaal Actieplan aanpak seksueel misbruik van Kinderen (TK 26 690, nr. 4, april 2000). Hierin vermeldt minister Korthals van Justitie zijn plannen op velerlei terrein: preventie, hulpverlening, repressie, wetgeving, internationale samenwerking, publieksvoorlichting, deskundigheidsbevordering, onderzoek en registratie. Hoewel van diverse kanten de wens is geuit dat ook het ministerie van WVC zich met deze zaken bezig gaat houden, is de begeleidende brief uitsluitend door de Minister van Justitie ondertekend. In het Actieplan worden alle personen tot 18 jaar als kinderen aangemerkt.

Het COC wil thans ingaan op de voorstellen tot wijziging van de artikelen 240b, 245 en 247. Voor een goed begrip van de voorgestelde wijzigingen schetsen wij eerst hoe de huidige situatie is. Bovendien achten wij de conclusies inzake toelaatbaarheid van seksuele activiteiten van en met jeugdigen van belang voor een standpuntsbepaling inzake afbeeldingen op dit terrein. Daarom bespreken we eerst de artikelen 245 en 247, en pas daarna 240b.

'ontucht' en gemeenschap met jeugdigen

Art. 245 betreft gemeenschap met een jeugdige van 12-16 jaar. Art. 247 stelt ontucht met diverse categorieën van personen strafbaar, waaronder jeugdigen beneden 16 jaar. Er is in beide gevallen één uitzondering: gehuwden (de bepalingen gelden slechts 'buiten echt').

Het is opvallend dat de strafwet slechts twee categorieën van seksuele handelingen kent: 'het seksueel binnendringen van het lichaam' en 'ontuchtige handelingen'. Penetratie (art. 245) kan zowel met een penis als met een voorwerp; vaginaal zowel als anaal; een ongewenste tongzoen is ooit door een rechter ook hiertoe gerekend (als verkrachting); pijpen zou ook zo opgevat kunnen worden (maar dan met als 'dader' degene die gepijpt wordt!). In 70 % van de gevallen wordt echter art. 247 toegepast: ontuchtige handelingen.

Bij het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut bleek dat de jeugdigen (en ook hun ouders) méér onderscheid maken, sommige handelingen acht men eerder toelaatbaar dan andere, en wel in deze volgorde: tongzoenen / borsten (laten) aanraken / aanraken of laten aanraken van geslachtsdelen / vrijen zonder kleren, maar geen geslachtsgemeenschap / geslachtsgemeenschap.

gemeenschap met jeugdige beneden 16 jaar:

art. 245:
1. Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Vervolging heeft, buiten de gevallen van de artikelen 248 en 249 en de gevallen waarin degene die ten aanzien van wie het feit is gepleegd zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, niet plaats dan op klacht.
3. Tot de klacht bedoeld in het tweede lid is naast de wettelijke vertegenwoordiger in burgerlijke zaken, bedoeld in artikel 65, eerste lid, tevens bevoegd de Raad voor de Kinderbescherming.
4. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 64 tot en met 66 is degene ten aanzien van wie het feit is gepleegd te allen tijde tot de klacht gerechtigd, in dier voege dat de termijn gedurende welke de klacht kan worden ingediend eindigt op de dag waarop de verjaringstermijn, bedoeld in artikel 70, eindigt.

Uit: Noyon, Langmeijer & Remmelink, Wetboek van Strafrecht, ed. 7, Suppl. 109: 747. 2000.

Hoewel onder art. 245 en 247 'gemeenschap' en 'ontucht' met jeugdigen strafbaar is, stelt lid 2 van de beide artikelen dat er slechts vervolging plaats vindt indien er een klacht is ingediend [3]. Deze twee bepalingen ontlenen hieraan hun bijnaam: het zijn 'klachtdelicten'. Seks met een 12-16-jarige is strafbaar. Maar er wordt slechts vervolgd wanneer er 'klacht is gedaan'. Dit betekent dat de politie zonder klacht geen opsporing mag verrichten [4]. Het klachtvereiste is een begrip dat ook in geheel andere delen van de strafwetgeving nog voorkomt: Inzake belediging (art. 261-271) en in geval van diefstal of stroperij van de van tafel en bed gescheiden echtgenoot (art. 316).

In art. 245 bestaat het klachtvereiste al sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht [5]. Dit werd zo geregeld om een eventueel opvolgend huwelijk mogelijk te maken; immers, als je een man die gemeenschap had gehad met een jong meisje ging straffen, en achter de tralies zette, dan zou zij met het kind kunnen blijven zitten; dus werd hij slechts vervolgd wanneer het duidelijk was dat ze hem niet moest, en een klacht indiende. Art. 247 bevat pas sinds 1991 een klachtvereiste [6].

ontucht met [wilsombekwame of] jeugdige beneden 16 jaar:

art. 247:
1. Hij die [met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden of] met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon beneden de leeftijd van zestien jaren, twaalf jaren of ouder is, heeft vervolging, buiten de gevallen van de artikelen 248 en 249 en de gevallen waarin die persoon zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, niet plaats dan op klacht.
3. Het derde en vierde lid van artikel 245 zijn van overeenkomstige toepassing.

Uit: Noyon, Langemeijer & Remmelink, Wetboek van Strafrecht, ed. 7, Suppl. 109: 754b. 2000; vierkante haken van ons.

Verder is vastgelegd wie bevoegd is zo'n klacht in te dienen: de 12-16-jarige zelf, de wettelijke vertegenwoordiger (dit is meestal een ouder) of de Raad voor de Kinderbescherming. Tenslotte wordt nog vermeld dat er voor een klacht van de jeugdige zelf een verjaringstermijn geldt; tot 12 jaar na dato kan de jongste een klacht indienen. Wanneer iemand op zijn 15e een seksueel contact heeft met b.v. een 18-jarige, dan kan de jongste nog een klacht indienen wanneer hijzelf ondertussen al 27 is. Hij (of zij) kan deze klacht indienen, zelfs als hij (of zij) zich indertijd vol overgave in die relatie heeft gestort! Anders gezegd, er kàn misbruik van deze bepaling worden gemaakt.

Het Nationaal Actieplan bevat een hoofdstuk wetgeving. Hierin geeft de minister aan dat hij in art. 247 de vervolgingsmogelijkheden wil verruimen: "Afschaffing van het klachtvereiste bij het plegen van ontucht met een minderjarige tussen 12 en 16 jaar en invoering van een hoorrecht om de minderjarige in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze over de gebeurtenissen uiteen te zetten." Dit zou betekenen dat de politie op eigen initiatief een onderzoek mag instellen, bijvoorbeeld naar aanleiding van een anonieme tip. Daarnaast is er het voornemen tot "Strafbaarstelling van seksueel misbruik waarbij uitsluitend het kind seksuele handelingen pleegt."

kinderpornografie

Art. 240b heeft betrekking op kinderporno. Strafbaar is degene die een afbeelding van 'een seksuele gedraging' van iemand beneden de 16 maakt, tentoonstelt, verspreidt, er mee handelt of deze 'in voorraad heeft'. Een voorraad voor een wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel is echter niet strafbaar. Met name de zinsnede 'in voorraad heeft' staat al jaren ter discussie: betreft dit ook het bezit van afbeeldingen voor eigen gebruik?

kinderpornografie:

art. 240b:
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreidt of openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorrraad heeft.
2. Niet strafbaar is degene, die een dergelijke afbeelding in voorraad heeft waarvan vaststaat dat hij deze voor een wetenschappelijk, educatief of therapeutisch doel gebruikt.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of een gewoonte maakt.

Uit: Noyon, Langemeijer & Remmelink, Wetboek van Strafrecht, ed. 7, Suppl. 108: 719. 2000.

In het Nationaal Actieplan stelt de minister voor om kinderpornografie tegen te gaan door "Wijziging van art. 240b, waarbij het bezit van een kinderpornografische afbeelding expliciet strafbaar zal worden gesteld en de leeftijdsgrens voor de productie van kinderpornografie zal worden verhoogd van 16 naar 18 jaar."

Waar gaat het eigenlijk om bij al deze voornemens? Er bestaat een grote variatie aan afbeeldingen die onder het verbod op bezit van kinderporno kunnen vallen. Voor een goede beoordeling van het effect van de ministeriële plannen is het belang dat men zich dit realiseert. Er is commercieel geproduceerde kinderporno waarvan valt aan te nemen dat er kinderen voor de productie misbruikt zijn. Daarnaast zijn er in de privésfeer gemaakte afbeeldingen waarbij het de maker er om ging het mooie en opwindende van een aan hem of haar bekend / bevriend kind, jeugdige of jongere vast te leggen. De grenzen tussen beide categorieën zijn niet altijd scherp soms worden zulke afbeeldingen aan anderen doorgegeven.

Daarnaast worden er afbeeldingen gemaakt zonder dat er een kind aan te pas is gekomen, of waarbij de afbeelding in eerste instantie is geproduceerd voor bijvoorbeeld een catalogus van kinderondergoed. Met een computer kunnen sommigen daar tegenwoordig opwindende plaatjes van maken, de zg. virtuele kinderporno. Het argument waarmee in 1984 het verbod op kinderporno in de wet is vastgelegd (voor het maken van de afbeeldingen zijn kinderen misbruikt), gaat dan niet meer op. Bij de veroordeling van zulke kinderporno kunnen dus slechts andere motieven een rol spelen.

In het kader van de Raad van Europa is een verdrag 'Crime in cyberspace' in voorbereiding. In dit verdrag wil men ook virtuele kinderporno strafbaar stellen. En het Wetboek van Strafrecht moet voor dat verdrag uiteraard worden aangepast.

4. De motivatie van het COC

Het COC onderschrijft het belang van adequate wetgeving ter bescherming van kinderen en jeugdigen tegen vormen van seksueel misbruik en geweld. Echter, de nieuwe wetsvoorstellen dreigen op enkele gebieden het doel voorbij te streven. Zij kunnen resulteren in repressie van de seksuele ontwikkeling van jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar.

De nieuwe wetgeving stimuleert (naar wij hopen, ongewild) een stiekeme beleving van ontluikende seksualiteit. Immers, met het verdwijnen van de klachtvereiste kan iedereen naar de politie gaan om een seksuele relatie van een jeugdige met iemand van 16 of ouder aan te geven.

Wij menen dat deze ontwikkeling de kwetsbaarheid van jeugdigen eerder vergroot dan verkleint omdat openlijkheid op die manier afgestraft kan worden. Met name het ontdekken van seksuele gevoelens die niet doorsnee zijn, kunnen op een leeftijd waarin seksualiteit überhaupt een verwarrend fenomeen is worden teruggedrongen naar een taboesfeer.

Wij zijn hier zeer bezorgd over, en willen graag bijdragen aan het voortzetten van een maatschappelijke en politieke discussie die voor een flink deel al gesloten lijkt. In het hierna volgende geven we eerst aan welk belang het COC bij deze zaken heeft.

Wij willen pleiten voor een terughoudend, maar adequaat beleid ter bestrijding van seksueel misbruik van kinderen. Terughoudend, opdat er voorwaarden geschapen worden voor zelfbepaling. Adequaat, omdat eerst dan de werkelijke bescherming van kinderen en jeugdigen gerealiseerd kan worden. Zo kan een evenwichtige balans tussen zelfbepaling en bescherming gevonden worden.

vrije seksuele ontwikkeling in een open klimaat

Het COC hecht een groot belang aan een vrije en positieve seksuele ontwikkeling van jeugdigen. Uit recent grootschalig onderzoek blijkt dat jeugdigen hun ontluikende seksuele voorkeur voor seksegenoten in sterke mate onderdrukken. Met name de groepsdruk lijkt hen te dwingen om zich voor te doen zoals ze denken dat iedereen is. Pas wanneer jeugdigen en jongeren zich voldoende onafhankelijk voelen, gaan ze vorm geven aan hun gevoelens. Het percentage jongens en meisjes dat zich welbewust als homo of lesbisch durft te bestempelen, stijgt met de leeftijd. De 'ontdekking' is tegenwoordig weliswaar vaak al heel jong, maar dan stopt men deze gevoelens nog heel ver weg.

De sociale druk die op jeugdigen wordt uitgeoefend staat niet op zichzelf. Deze druk is niet te begrijpen als men geen weet heeft van het nog steeds beladen imago van homoseksualiteit in veel gezinnen en in de maatschappij als geheel.

Er zijn in de maatschappelijke ontwikkelingen zeker positieve punten aan te wijzen: de pogingen van de Nederlandse overheid om de positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen te versterken, en verspreide voorlichtingsinspanningen op scholen en in vormingscentra. Ook sommige media proberen de bespreekbaarheid en zichtbaarheid van seksuele onderwerpen in het algemeen en homoseksualiteit in het bijzonder te vergroten. Maar al deze inspanningen staan nog tamelijk veraf van het denken en doen van grote delen van de bevolking.

Wanneer bepaalde gebeurtenissen leiden tot negatieve reacties bij de bevolking, kan een aarzelend positieve instelling gemakkelijk omslaan in een overwegend negatieve. Seksualiteit is kwetsbaarder dan andere gebieden van het menselijk gedrag. Ernstige vormen van seksueel misbruik en geweld roepen heftige emotionele reacties op, sterker nog dan bij zg. 'zinloos geweld'. Gebeurtenissen op seksueel gebied appelleren aan een bij velen nog steeds aanwezige ambivalente houding tegenover lichamelijkheid en seksualiteit. De emotionele reactie op enkele kindermoorden door eerder veroordeelde zedendelinquenten, leidt meer dan bij andere geweldsuitbarstingen tot een roep om zeer vergaande regelgeving en maatregelen.

Deze reactie is te begrijpen vanuit de repressie op seksueel gebied die in onze geschiedenis overheersend is geweest en voor een flink deel nog doorwerkt. Die ambivalentie t.a.v. seksualiteit blijkt vooral wanneer wij dit vergelijken met appreciatie van gewelddadige sportieve uitingen. Een homoactiegroep heeft dit ooit treffend weergegeven in een spreuk die wij hier uit ons hoofd citeren: pervers is dat miljoenen voor de buis zitten te juichen als twee mannen elkaar tot bloedens toe slaan, terwijl men zich onthutst afwendt wanneer twee mannen elkaar teder aanraken. Vanwege het voor velen nog steeds beladen imago van homoseksualiteit heeft het COC besloten zelfstandig een brochure over dit onderwerp uit te brengen, en niet b.v. samen met de NVSH.

liberale versus restrictieve seksuele opvoeding

Wanneer wij spreken over een 'liberale opvoeding' bedoelen wij niet een 'allesmoetkunnen' of 'laatmaarwaaien' mentaliteit waarbij ouders hun kinderen het zelf maar laten uitzoeken. Wij hebben een situatie op het oog waarbij ouderen aan kinderen en jeugdigen leren open te staan voor hun eigen gevoelens en die van anderen, en om met respect en verantwoordelijkheidsgevoel met elkaar om te gaan. Een situatie ook waarin kinderen al jong leren dat seks bespreekbaar is. Een 'restrictieve opvoeding' kan worden gekarakteriseerd door de ouderlijke vermaning "dat is iets voor later"; er wordt niet gepraat over seksualiteit.

Uit analyses van verschillende opvoedingssituaties (Straver 1986)[7] is gebleken dat een open en liberale opvoedingssituatie in de kinder en jeugdtijd samengaat met een heel andere verhouding tussen de seksen dan bij een meer gesloten en restrictieve opvoedingssituatie. De open en liberale situatie gaat samen met een grote convergentie tussen meisjes en jongens in seksuele wensen, een grote mate van wederzijdse positieve gevoelens, en het (met name ook bij jongens) vroegtijdig ontdekken van het positieve in persoonlijk contact en uitwisseling; hierbij wordt vaak al vroegtijdig geexperimenteerd op seksueel gebied.

Een meer gesloten en restrictieve opvoedingssituatie gaat samen met een groeiend antagonisme tussen de seksen, dat pas veel later en ten koste van veel spanningen en teleurstellingen kan worden overwonnen. Jongens worden in dit klimaat gestimuleerd tot een enggenitale instelling, een zich waarmaken tegenover vrienden met echte of vermeende veroveringen, en tot uitbuitende contacten met meisjes. Meisjes ontwikkelen bij zo'n opvoeding al vroeg een beduchtheid voor jongens, gaan irreëele bindingseisen stellen aan jongens, en ervaren de seksuele contacten aanvankelijk vaak als teleurstellend.

Vanuit traditionele morele opvattingen wordt het liberale opvoedingsklimaat en de daarmee samengaande grotere experimenteervrijheid afgekeurd, en beveelt men een restrictieve houding sterk aan. De beste uitgangspositie voor een positieve latere ontwikkeling van kinderen en jeugdigen wordt echter bereikt door een liberaal opvoedingsklimaat. Dit geldt te meer daar gebleken is dat zo'n opvoeding meisjes beter weerbaar maakt om ongewenste contacten af te weren.

Omdat kinderen over seks niet met hun ouders hebben leren communiceren, kunnen ze over incest of over seksueel misbruik ook niet praten. Omdat ze geleerd hebben zich te schamen of schuldig te voelen over hun geslachtsorganen en hun kinderlijke seksualiteitsgevoelens, schamen zij zich ook voor ongewenste en opgedrongen intimiteiten en durven ze deze ellende niet te rapporteren. Omdat ze niet op hun gevoelens hebben leren vertrouwen, wantrouwen ze hun gevoel, want zo hebben ze geleerd volwassenen hebben toch altijd het beste met je voor? En omdat ze niet weerbaar gemaakt zijn kunnen ze zich op eigen houtje ook niet verzetten.

uit: Ariane Amsberg, De witte plek tussen voorlichting en praktijk. 't Heen & Weer, p. 14-15. 15-10-83.

samenvattend:

Voor een positieve relationele en seksuele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen, moeten zij ruimte krijgen om vorm te geven aan hun gevoelens. Deze ruimte mag voor jonge homo's niet kleiner zijn dan die voor jonge hetero's. Wij pleiten dan ook voor een open en liberaal klimaat in de gezinnen en de kringen daaromheen op het gebied van lichamelijkheid, seksualiteit en relaties. In dit licht bezien leiden de gekozen voornemens van het kabinet volgens het COC tot onaanvaardbare consequenties, en een aantal uitgangspunten is zonder meer dubieus.

Wij beginnen hieronder met een uiteenzetting van de principiële uitgangspunten van het COC en bespreken aansluitend een aantal punten uit de kabinetsnota en het Nationaal Actieplan.

5. Uitgangspunten

Voor het juiste begrip definiëren we eerst de termen kinderen, jeugdigen en jongeren. Met kinderen bedoelen wij personen beneden 12 jaar. Jeugdigen noemen wij personen van 12 tot 16 jaar. Daarboven spreken wij van jongeren.

Voorop staat het belang dat kinderen, jeugdigen en jongeren hebben bij hun kansen op een open en positief leerproces op het terrein van seksualiteit en relaties. In dat proces speelt de zogenoemde zelfsocialisatie een grote rol. Dit betekent dat zij zelf geleidelijk een beeld opbouwen van seksualiteit en relaties, aan de hand van informaties, voorbeelden, gesprekken en eigen ervaringen, zowel positieve, minder positieve als negatieve. De meeste jeugdigen laten zich tegenwoordig hierbij leiden door de vraag 'welke vormen passen wel en welke passen niet bij mij/ons beiden?'; aan algemene normen (wat hoort wel en wat hoort niet?) hebben ze geen boodschap. Met name jonge homo's en lesbo's laten zich hier door leiden. Anders gezegd: niet wat tradities of kerkelijke en burgerlijke normen voorschrijven, maar wat positief werkt in een relatie wordt tot richtsnoer. Wanneer we ons baseren op dit uitgangspunt is volgens het COC het volgende vereist:

een open communicatieklimaat en een principieel positieve houding tegenover lichamelijkheid en seksualiteit thuis, op school en in de kringen daaromheen, alsook in de media en in de politiek;

ruimte voor eigen ontdekking en experiment en voor het opdoen van ervaringen;

bescherming tegen dreigende inbreuken op de lichamelijke integriteit, zolang het kind of de jeugdige die onvoldoende weet af te weren.

Het gunnen van ruimte voor zelfontwikkeling betekent uiteraard niet dat andere jeugdigen of ouderen daarvan misbruik mogen maken. Het is heel belangrijk kinderen en jeugdigen daartegen te beschermen. Op grond van recent (door de minister niet gebruikt) onderzoek, waarop wij straks nader zullen ingaan, zijn wij echter niet geneigd tot de achterdocht die de nota en het Actieplan nu uitstralen, omdat wij die niet in het belang van het kind en de jeugdige achten.

resumerend:

De wettelijke en andersoortige bescherming tegen misbruik en geweld is noodzakelijk, maar dient een sluitstuk te zijn van een veel breder beleidsveld. Hierin moet het stimuleren van een positieve houding tegenover kinder en jeugdseksualiteit centraal staan.

6. Kritische beschouwing van een aantal kernthema's

Wij richten ons in deze brochure op een aantal kernthema's:
1. Het gevaar om over personen beneden 18 jaar uitsluitend als kinderen te spreken.
2. Het negeren van belangrijke biologische en sociologische ontwikkelingen.
3. De tendens tot hernieuwde onmondigheid van kinderen en jeugdigen.
4. Het voornemen om het zelfbeschikkingsrecht ernstig in te perken.
5. Het handhaven van verouderde moraliserende begrippen en het niet repareren van daarop gebaseerde wetgeving.
6. De onvolledige analyse van de gevolgen van vroege seksuele contacten, inclusief seksueel misbruik.
7. Het veronachtzamen van genderverschillen bij de beleving van seksualiteit.
8. Een 'onNederlands' moralistische visie op jeugdseksualiteit.
9. Afbeeldingen met kinderen, jeugdigen of jongeren.
10. Het versterken van sociaal-pathologische tendensen in onze samenleving.

6.1 Kinderen tot 18 jaar?

De minister neemt het spraakgebruik over dat gehanteerd is tijdens het Wereldcongres in Stockholm en betitelt alle personen beneden 18 jaar slechts als 'kinderen'. Wij vinden dat hoogst ongewenst.

Het is in Nederland al heel lang gebruikelijk om personen vanaf de puberteit als adolescenten, jongeren of jeugdigen te bestempelen en niet als kinderen. Kinderen zijn personen beneden de puberteit (circa 12 jaar). In de strafwetgeving en in sommige delen van het burgerlijk recht is 12 jaar een belangrijke grens. Bij seksuele contacten is er zowel een aanmerkelijk verschil in de procedure voor de strafvervolging alsook in de strafmaat, afhankelijk van de vraag of er een iemand beneden of boven 12 jaar bij is betrokken.

In juridische zin heet iedereen tot aan de achttiende verjaardag minderjarig, maar wettelijk en sociaal heeft deze groep reeds verschillende rechten: Vanaf 12 jaar heeft iemand het recht om met de ouders mee te beslissen over medische behandelingen. Vanaf 12 jaar moeten jeugdigen bij echtscheiding van de ouders worden gehoord over toewijzing. Recent heeft de regering het voorstel gedaan om jeugdigen vanaf 12 jaar de mogelijkheid te geven een beslissing over euthanasie te nemen die ingaat tegen de wens van de ouders. Vanaf 15 jaar mogen jeugdigen een adoptie weigeren, en een verblijfsvergunning aanvragen. Vanaf 16 jaar mogen zij zelfstandig beslissen over alle medische behandelingen, een eigen zaak beginnen, een testament opmaken, enz. (voor een uitgebreide opsomming zie NRC Handelsblad 11-11-'99). Vanaf 16 jaar zijn minderjarigen vrij in het aangaan van seksuele contacten, behoudens prostitutiecontacten.

In het licht van dit alles kan men 12 tot 18-jarigen toch moeilijk slechts als kinderen opvatten. Het COC is sterk gekant tegen dit uniformiserende taalgebruik. Met name omdat het tal van ongewenste consequenties kan krijgen, zoals het inperken van de ruimte tot zelfontdekking en zelfbepaling op seksueel en relationeel gebied. Een jeugdige van 12 die zijn of haar vermoedens omtrent de seksuele voorkeur wel eens bevestigd wil zien, naar een Roze Zaterdag gaat, en daar kans ziet om contact te leggen met een volwassene, dient geen strobreed in de weg te worden gelegd. En de oudere evenmin, ongeacht zijn of haar leeftijd.

Het recente onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut laat zien dat jeugdigen in hoge mate zelf willen bepalen welke seksuele contacten zij aangaan. In het licht van dit alles is het zeer ongewenst om in een Nederlandse kabinetsnota en Nationaal Actieplan iedereen onder 18 slechts als kind te bestempelen.

concluderend:

Wij hebben er bezwaar tegen wanneer alle personen beneden 18 jaar als 'kinderen' worden aangeduid. Dit spraakgebruik brengt een bevoogdende bescherming en betutteling van minderjarigen met zich mee, en verkleint hun leef en ontwikkelingsruimte.

6.2 Biologische en sociologische ontwikkelingen

De minister is van plan om de leeftijdsgrens voor het mogen meewerken aan 'kinderporno' op te trekken van 16 naar 18 jaar. Daarnaast gaan er stemmen op om de grens van 12 naar 14 jaar te verhogen. Dit is niet alleen in strijd met de eerder aangeduide juridische gegevens, en de wens van veel jeugdigen en jongeren, maar ook met de vervroeging van de geslachtsrijpheid.

Heel lang lag de menarche (de leeftijd waarop een meisje voor het eerst menstrueert) op aanmerkelijk hogere leeftijd dan nu. In West-Europa is deze leeftijd sinds 1830 ruim vier jaar opgeschoven, en ligt thans op ca. 13 jaar. Deze zogeheten seculaire vervroeging wordt veroorzaakt door een betere gezondheidstoestand, betere voeding, toegenomen welvaart en kleinere gezinnen. Een en ander wordt bevestigd door het later gaan menstrueren van meisjes die hard trainen, bijvoorbeeld voor sport of ballet. Hongerende meisjes (anorexia) menstrueren helemaal niet. Meisjes in ontwikkelingslanden hebben hun menarche later: b.v. in India hebben meisjes in de laagste welvaartsgroep hun menarche bij 15 jaar en vier maanden.

Over de eerste zaadlozing bij jongens zijn we minder goed geïnformeerd, maar er zijn sterke aanwijzingen dat ook bij hen een seculaire vervroeging optreedt.

In het Verwey-Jonker rapport wordt de biologische vervroeging erkend, maar stelt men dat er vergeleken met vroeger geen veranderingen zouden zijn in psychosociaal opzicht. Deze stelling is in strijd met diverse onderzoeksgegevens, zoals grootschalig onderzoek naar opvattingen en gedrag op het gebied van seksualiteit onder Nederlandse scholieren. Daaruit blijkt een vervroeging in het seksuele gedrag: de leeftijden voor de eerste kus, eerste tongzoen, eerste verkenning onder de kleren, eerste blootvrijerij en eerste coïtus dalen geleidelijk.

concluderend:

Gezien dit alles zowel in deze als in de vorige paragraaf is het buitengewoon vreemd om een pleidooi aan te treffen voor verhoging van leeftijdsgrenzen en inperking van de zelfbeschikking (waarover in paragraaf 6.4 meer).

6.3 geen emancipatie, maar hernieuwde onmondigheid

In de kabinetsnota wordt iedereen onder de 18 vooral beschreven als een door misbruik bedreigd, betrekkelijk willoos individu. Waar educatie genoemd wordt, gaat het de minister vooral om zogeheten weerbaarheidsprogramma's in het algemeen vrij letterlijke kopieën van programma's uit NoordAmerika die kinderen en jeugdigen moeten leren 'nee' te zeggen tegen elke seksuele toenadering. Seksueel experiment en het opdoen van ervaring worden een risicovolle bezigheid, waarover je maar beter niet al te openlijk spreekt en zeker niet in een positieve en vanzelfsprekende zin.

Vanuit kringen van opvoeders, onderwijs en jeugdwerk zijn bezorgde geluiden te horen over zo'n aanpak. Wie kinderen en jeugdigen echt weerbaar wil maken, kan beter uitgaan van principes van 'empowerment', zoals die bekend zijn uit de gezondheidsbevordering. Aansluitend bij de definities die de Wereldgezondheidsorganisatie WHO voor gezondheidsbevordering heeft geformuleerd, gaat het er daarbij om (jonge) mensen in staat te stellen goed geïnformeerd verstandige keuzes te maken die hun gezondheid bevorderen.

Een dergelijke meer op emancipatie gerichte aanpak is van groot belang voor homoseksuele jeugdigen en jongeren. Voor hen geldt meer nog dan voor hun heteroseksuele leeftijdsgenoten dat zij hun eigen seksualiteit zelf moeten ontdekken. Van veel homoseksuelen is bekend dat zij 'het' tegenwoordig al op jonge leeftijd weten, vaak al tijdens de laatste jaren van de basisschool. Voor de meesten is dat het begin van een periode van vele jaren, waarin zij met weinig anderen vaak zelfs met niemand over hun seksuele voorkeur durven spreken. Op scholen wordt voorlichting over homoseksuele gevoelens en relaties de afgelopen jaren juist weer moeilijker. Leraren met een homoseksuele leefstijl, die voorzichtig daarmee naar buiten kwamen, verbergen zich weer. Zo worden jeugdigen met homogevoelens en verlangens verstoken van rolmodellen om een mogelijke leefstijl voor zich te zien. Wel zijn er de laatste tijd steeds vaker jeugdige homoseksuelen die brieven schrijven naar jongerenbladen of brievenrubrieken waarin zij steeds openlijker met hun problemen en vragen naar voren komen.

resumerend:

elke beperking van de leef en experimenteerruimte is nadelig, juist voor kinderen en jeugdigen met homogevoelens waar het COC in het bijzonder voor staat.

6.4 Inperking van de zelfbepaling en het zelfbeschikkingsrecht

Wij hebben bezwaren tegen het plan het klachtvereiste af te schaffen en te vervangen door een hoorplicht.

eerst een klacht, dan opsporing

Momenteel mag de politie slechts opsporing verrichten wanneer iemand die daartoe het recht heeft, een klacht heeft ingediend: de betrokken jeugdige, of een van zijn of haar ouders. Wanneer iemand veronderstelt dat zijn buurjongen een bijzondere vriendschap heeft, en naar de politie gaat, dient de politie zich daar niet mee te bemoeien (behalve wanneer er sprake is van een volwassene die allerlei kinderen uit de buurt belaagt). In de praktijk houdt de politie zich hier niet altijd aan. Soms wordt zij door een buitenstaander getipt, stelt een onderzoek in, en vraagt vervolgens (een van) de ouders of deze een klacht wil indienen. Deze gang van zaken is echter niet volgens de regel van de wet een regel die de minister nu wil afschaffen.

(ver)horen

Het voorgestelde hoorrecht betekent dat (na een tip bij de politie) de officier van justitie de plicht heeft de jeugdige te horen voordat vervolging wordt ingesteld. Wanneer de jeugdige zelf een klacht had ingediend, zal hij of zij blij zijn het verhaal kwijt te kunnen. Kwam de klacht echter van een buitenstaander, dan heeft de jeugdige weliswaar het recht om gehoord te worden, maar of deze met plezier haar of zijn verhaal doet, dat is nog maar de vraag. Zeker bij een jeugdige lesbo of homo met homofobe ouders.

Bij het verhoor kan de jeugdige laten weten dat hij of zij deze relatie wenst, en niet wil dat de ander (eventueel een volwassene) vervolgd wordt. Uit kringen van de betrokken advocatuur weten wij echter dat de jeugdige, door de gebeurtenissen van het opsporingsonderzoek, door de ouders, door de manier van ondervragen, wel bijzonder sterk in de schoenen moet staan om nee te blijven zeggen tegen vervolging.

Over verhoor door politie en justitie:

"Weliswaar zijn ruwe ondervragingen minder gebruikelijk dan voorheen, maar daarmee is de kous niet af. Men kan er moeilijk omheen dat ongeacht of de ondervraging bars of vriendelijk was, de confrontatie het kind in geestelijke ontreddering brengt, waartoe het isoleren van het seksuele aspect uit hetgeen gebeurd is sterk bijdraagt. Dit kan een negatieve weerslag hebben op het denken van het kind over seksualiteit als zodanig. Zelfs als deze indruk kan worden weggenomen door de sfeer waarin het verhoor plaats vindt kunnen moeilijkheden ontstaan.

Een voorbeeld uit de praktijk betreft een jongen die op open en vriendelijke wijze werd ondervraagd en daar argeloos even open op reageerde, waarna de klap des te harder aan kwam toen zijn vriend door zijn getuigenissen voor enige tijd in de cel verdween. In zulke gevallen is het veeleer het criminaliseren als zodanig dat problemen oproept dan een ongemanierd verhoor.

Men moet zich bedenken dat zaken als deze zich slecht lenen voor behandeling via de weg van het strafrecht. Dat noopt niet alleen tot zorgvuldigheid bij opsporende en vervolgende instanties, maar ook tot behoedzaamheid bij het trekken van grenzen in de strafwet."

Uit: COC & NVSH, Zeden en straffen: 81. COCmagazijn, Amsterdam, 1984.

'vervangen' ??

Anders dan de minister in het Nationaal Actieplan suggereert, is er geen sprake van 'vervanging' van het klachtvereiste door een hoorrecht. Een hoorrecht is (iets anders geformuleerd) allang wettelijk is vastgelegd, namelijk in art. 165a van het Wetboek van Strafvordering. Het hoorrecht zoals nu voorgesteld betekent echter dat er op grond van elke tip opsporing kan worden verricht. Hierdoor wordt de privacy van de jeugdige aangetast. Bovendien kan dit een (vermoede) dader behoorlijk in opspraak brengen, in de sociale omgeving, in de werksituatie, in haar of zijn persoonlijke relaties. De jeugdige kan slechts tevergeefs tegen dit alles protesteren: verhoor begint pas nadat de opsporing is afgerond.

vervolging

Een jeugdige kan bezwaren uiten tegen vervolging, maar de officier beslist uiteindelijk naar eigen inzicht. In de huidige praktijk wordt in zo'n situatie slechts zelden vervolgd. Maar of dit onder de huidige roep om strenger op te treden zo zal blijven?

De aangekondigde wetswijziging is voorbereid met behulp van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut. In dat onderzoek bleken de jeugdigen (als het hun was uitgelegd, want ze kenden het niet) het klachtvereiste een goede regeling te vinden. Bovendien bleken de jeugdigen in groten getale te vinden dat het aan henzelf is om te bepalen met wie zij seksuele contacten willen aangaan, en dat zij dit ook volhouden als de partner mogelijk tien jaar ouder is. Deze uitkomst van het onderzoek wordt wel gerapporteerd, maar er wordt in het rapport, in de kabinetsnota noch in het Nationaal Actieplan iets mee gedaan.

De in het genoemde onderzoek ondervraagde ouders reageerden behoudender dan hun jeugdige zoons en dochters; nog behoudender echter stelden enkele ondervraagde deskundigen zich op. Alleen oudadvocaat generaal bij de Hoge Raad, prof. Leyten, wees er op dat een wijziging van het klachtvereiste in een hoorrecht een wezenlijke verzwakking van de rechten van de jeugdige kan inhouden. Slechts als de jeugdige vervolging door de officier zou kunnen tegenhouden door hiertoe een wens kenbaar te maken, zou het hoorrecht nog een zekere bescherming inhouden, aldus Leyten.

concluderend:

zelfs wanneer een hoorrecht goed functioneert (wanneer de politie een jeugdige niet onder druk zet om in te stemmen met vervolging, en er niet wordt vervolgd wanneer de jeugdige dit niet wil) kan een jeugdige door ongevraagde opsporingsactiviteiten geschaad worden: haar of zijn privacy wordt aangetast. Daarom moet het klachtvereiste blijven bestaan. Velen willen het klachtvereiste afschaffen omdat het niet goed functioneert. Dit komt vooral doordat het regelmatig en zelfs systematisch wordt gemanipuleerd (door de volgorde van tip " klacht).

6.5 Het moraliserende begrip 'ontucht' en andere begripsverwarring

ontucht

Het is te betreuren dat de minister in de kabinetsnota en in het Nationaal Actieplan de term 'ontucht' blijft hanteren. In de kabinetsnota valt hierover te lezen (par. 3.3.3c):

"Voorop moet worden gesteld dat het klachtvereiste van toepassing is bij het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige tussen 12 en 16. Seksuele handelingen (tussen leeftijdgenoten) die niet als ontucht kunnen worden gekwalificeerd, vallen buiten de strafwet" (cursivering van de minister).

De nota impliceert dat er dus 'ontuchtige' en 'nietontuchtige' seksuele handelingen zijn. Wat zou dat kunnen betekenen? In de traditionele, door een christelijke moraal gedomineerde opvattingen waren alle seksuele handelingen die niet binnen een huwelijk plaatsvonden ontuchtig. De opvattingen hierover binnen de kerken zijn gewijzigd, en de invloed van de kerken is sterk afgenomen. Wat resteert dan nog als basis van het begrip 'ontucht'? Het 'gesundes Volksempfinden', zo lijkt het wel, wanneer we naar een gezaghebbende recente omschrijving kijken: "Ontucht is maatschappelijk ongewenst gedrag" (Noyons et al., Wetboek van Strafrecht, Suppl. 77: 693. 1992). Wanneer dat begrip aldus afhankelijk is van de maatschappelijke opvattingen, brengt het rechtsonzekerheid met zich mee: wat vandaag nog algemeen geaccepteerd wordt, 'mag' morgen misschien niet meer, of omgekeerd.

De bedoeling lijkt te zijn dat Justitie niet dient op te treden tegen seksuele contacten van jeugdigen onder elkaar. Maar volgens de letter van de wet is iedereen strafbaar die seksueel contact met iemand in die leeftijd aangaat, en vervolgbaar als een klacht wordt ingediend. Dus ook de 15jarige die contact zoekt en aangaat met een andere 15jarige. Ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers kunnen hiervan nog steeds gebruik maken wanneer zij het contact van een leeftijdgenoot met hun zoon of dochter onwenselijk achten. Dit kan zich in het bijzonder voordoen als het om een homoseksueel of lesbisch contact gaat, dat gezien de geringere maatschappelijke tolerantie eerder als 'ontuchtig' zal worden bestempeld. Zelfs al zal de rechter in zo'n geval wellicht niet tot vervolging overgaan, dan heeft de jeugdige ondertussen wel geruime tijd allerlei sores aan haar of zijn hoofd (opsporingen, verhoren).

Wij pleiten ervoor dat de mogelijke schade van seksuele handelingen uitgangspunt wordt bij de bepaling van de strafwaardigheid van contacten met een jeugdige tussen 12 en 16. Wij verwijzen daarbij instemmend naar een passage in het Verwey-Jonkerrapport: "Anders dan in het verleden het geval was is de ratio of grondslag van de strafbaarstelling niet zozeer de gemeenschappelijk bepaalde morele standaard waaraan de individuele burger zich moet conformeren, maar veeleer de mogelijke schade, die de 'partner' ondervindt of kan ondervinden."

Niet 'ontucht' maar seksueel misbruik dient te worden bestreden. Een breed gedragen definitie van seksueel misbruik is in 1994 neergelegd door de Commissie Seksueel Misbruik van Jeugdigen, op verzoek van VWS samengesteld uit vijf bij jeugdigen betrokken beroepsgroepen. De definitie luidt (samengevat): "Het betrekken van een kind in seksuele activiteiten (...) tegen de zin van het kind, of waarbij het kind het gevoel heeft zich er niet aan te kunnen onttrekken, als gevolg van lichamelijk of relationeel overwicht, emotionele druk, dwang of geweld. (...)"

De formulering die nu over nietontuchtige seksuele handelingen in de kabinetsnota staat, is een slag in de lucht. Ze garandeert niet dat jeugdigen bij een gewenste relatie met rust worden gelaten, en houdt een ouderwetse moralistische sfeer in stand. Hierdoor wordt de seksuele ontwikkeling van jeugdigen eerder belemmerd dan beschermd.

andere begripsverwarring

In de kabinetsnota (en in het Nationaal Actieplan) ontbreekt het aan heldere definities. Er is geen definitie te vinden van termen als seksueel misbruik, kinderpornografie, seksueel geweld, seksuele intimidatie, exploitatie, sekstoerisme, commercieel misbruik et cetera. In een kennelijke poging tot definiëring spreekt de minister in de nota van 'een breed terrein' en van 'verschillende definities die elkaar deels overlappen en deels onderscheiden kunnen worden.' Wij vragen ons af waarom de minister niet preciezer is, door die definities te geven en aan te duiden waar deze elkaar overlappen of juist van elkaar onderscheiden dienen te worden.

resumerend:

Het is onvoldoende, en zelfs tendentieus om te willen streven naar de preventie van 'ongewenste situaties', zoals de nota stelt. Door in zulke vage termen te spreken, maakt de kabinetsnota nergens onderscheid tussen wat wérkelijk ongewenst is (misbruik) en gedrag waar niemand nadelen van ondervindt. Bij ons dringt zich de vraag op: ongewenst door wie? Maatschappelijk ongewenst soms?

Het moraliserende begrip 'ontucht' dient uit de wettekst te verdwijnen, en te worden vervangen door een heldere definitie van seksueel misbruik.

6.6 De gevolgen van vroege seksuele contacten, inclusief seksueel misbruik

De kabinetsnota spreekt over de gevolgen van misbruik (zie par. 2.3.2) en zegt hierover: "Misbruikte kinderen lopen een groot risico op schadelijke gevolgen op de gezondheid en psychosociale ontwikkeling. Op psychosociaal gebied kan een misbruikt kind te maken krijgen met trauma's, verslavingen, depressie, schaamte, minderwaardigheidsgevoelens en neigingen tot zelfmoord."

Het is met discussies over seksueel misbruik van kinderen en jeugdigen nog al te vaak net zo gesteld als het ruim drie decennia geleden toeging in de bespreking van homoseksualiteit: in de discussies komen de bevindingen naar voren van hulpverleners en van onderzoekers die zich baseren op gegevens uit de hulpverlening en van Justitie. Een belangrijke uitzondering wordt gevormd door deel 4 van het Verwey-Jonker rapport, waarin niet alleen jeugdigen die in de prostitutie zitten en/of slachtoffer geweest zijn van seksueel misbruik worden ondervraagd naar hun mening over het klachtvereiste, maar ook een groot aantal andere jeugdigen met vroege seksuele contacten.

Drie Amerikaanse onderzoekers (Rind c.s. 1997, 1998) hebben recent de resultaten gepubliceerd van hun metaanalyses: analyses van een zeer groot aantal studies over seksuele contacten en seksueel misbruik van kinderen en jeugdigen. Ze maken de kanttekening dat de term 'child sexual abuse' niet altijd even toepasselijk is, maar blijven deze in de bestudeerde onderzoeken gehanteerde term gebruiken in de vorm van de abstraherende afkorting CSA. De geanalyseerde onderzoeken betroffen een veelheid aan situaties: contacten van en met kinderen, jeugdigen en jongeren van diverse leeftijden, contacten met ouderen met wie al dan niet een band bestond (verwanten/ bekenden/onbekenden), situaties met en zonder dwang, een verscheidenheid aan seksuele handelingen. En inzake dit alles de gevoelens over het seksuele contact vlak daarna, én na jaren erop terug kijkend.

Uit de metaanalyses blijkt dat de gevolgen van deze contacten bij de klinische populaties (zij die voor de gevolgen van misbruik in behandeling zijn) niet te vergelijken zijn met de gevolgen bij de (veel grotere) populaties uit algemeen steekproefonderzoek onder de bevolking.

Enkele andere resultaten uit het onderzoek: wanneer er inderdaad sprake was van misbruik, trad schade het sterkste op wanneer dit misbruik in het gezin plaatsvond, met name wanneer de oudere de vader of een broer was. Ook schadelijk waren andere situaties waarin dwang een rol speelde, bijvoorbeeld omdat het kind in zeker opzicht van de volwassene afhankelijk was. Ook negatieve reacties van de omgeving bleken een negatieve invloed op het welbevinden te hebben.

Jongens en mannen kijken achteraf meestal met positieve gevoelens terug op het vroege seksuele contact, terwijl bij vrouwen en meisjes de negatieve gevoelens vaker overheersen (in de volgende paragraaf gaan we nader in op verschillen in beleving tussen jongens en meisjes).

Denver was referred at age 13 for taking part in vandalism directed toward a junior high school followed by running away from home. He was of high average ability and reading at grade level. He was quite interested in machinery and mechanics.

Denver reached pubescence by age 14. He was introduced to mutual masturbation at age 13 by peers, some of whom were more developed sexually. During his 14th year he began spending his spare time around a service station, where he became acquinted with a master mechanic who was then in his early 40s, married and childless. The mechanic and Denver began engaging in recreational pursuits together. On a fishing trip, during a break on an island, they began talking about sex, which led to Denver's being fellated by the mechanic and to masturbation of the mechanic by Denver. For the next 5 years mutual fellatio occurred two or three times per week. Sexual activity with the mechanic ceased at about age 19, but a close relationship continued to exist until the mechanic's death.

Denver is now 44 years of age. He was married and fathered two sons. He and his first wife were divorced and he raised his boys. One boy went to college and the other boy to a technical school. Denver remarried and has been a valued mechanic with the same company for 20 years. He has a supervisory position and believes that his relationship with his mechanic friend helped him reach his goals. He says he would have approved a similar relationship for either of his sons, had he become aware of such a situation. He reports no desire to have sex with males since approximately age 20.

Uit: Tindall, The male adolescent involved with a pederast bedomes an adult. J. Homosex. 3: 373-382. 1978.

Veelal zullen vooral kinderen en jeugdigen in achterstandssituaties met seksueel misbruik te maken krijgen: levend in problematische gezinnen, onder emotionele verwaarlozing en/of mishandeling. Rind c.s. vonden dat de psychologische schade bij deze kinderen en jeugdigen vooral moet worden toegeschreven aan de ongunstige situaties waaronder deze kinderen leefden, en veel minder aan het seksuele misbruik. De Nederlandse onderzoekster Draijer trok in 1988 in haar onderzoek naar seksueel misbruik van meisjes door verwanten al goeddeels dezelfde conclusies.

Wij vragen ons af waarom de bevindingen van Rind c.s. die geen betrekking hebben op bevindingen van hulpverleners en justitie, maar meer een doorsnee van de bevolking betreffen, zo geheel genegeerd worden. Zij zijn gepubliceerd in gerenommeerde Amerikaanse, internationaal bekende tijdschriften met strenge toelatingsprocedures. Waarom brengen de adviseurs van het ministerie deze nieuwe informatie niet in?

Dit alles overziend met name het gewicht van de factor 'dwang' komen wij eens te meer tot de conclusie dat jeugdigen, wanneer ze in vrijheid seksuele contacten aan gaan, daarin vrij moeten worden gelaten. Dit geldt te meer daar blijkens het Verwey-Jonker rapport het gros van de jeugdigen zegt dat ze zich (met name inzake minder vergaande seksuele handelingen) toch niets gelegen zullen laten liggen aan wat de wet al dan niet verbiedt.

Wij menen bovendien dat een fors leeftijdsverschil (waar vele jeugdigen geen probleem mee hebben) niet per se overwicht van de oudere impliceert. Het gaat erom hoe de verhouding tot stand komt: of dat is in een situatie waarin de jeugdige volledig onafhankelijk is van de oudere, en dus in vrijheid voor het contact of de verhouding kan kiezen. Voor een voorbeeld uit de Amerikaanse literatuur, zie het kader. De term 'misbruik' is dan niet op zijn plaats.

Met dit alles willen we geen pleidooi houden voor een lichtvaardig denken over seksueel misbruik en geweld, maar wel voor twee andere zaken.

Het is noodzakelijk de kwestie van het misbruik in het juiste wetenschappelijke perspectief te zien. Er moet daarom (zowel in de hulpverlening als in de politiek) veel meer aandacht worden geschonken aan de andere ongunstige (gezins)factoren.

Het gebruik van het juiste perspectief op de mogelijke gevolgen van seksueel en ander misbruik kan er ook toe kan leiden dat de sociale paniekhouding, die seksueel misbruik en geweld nu omgeeft, gerelativeerd en gekalmeerd kan worden.

samenvattend:

In de analyse van de gevolgen van seksuele contacten van kinderen en jeugdigen, hebben steeds de gegevens uit de hulpverlening en van justitie gedomineerd. Recent onderzoek onderstreept dat lang niet elk seksueel contact in de jeugdjaren schadelijk is.

6.7 Genderverschillen

De steekproefonderzoeken waarop Rind c.s. hun analyses baseerden, laten zien dat jongens en meisjes de seksuele contacten in hun jeugd over het algemeen verschillend ervaren hebben: de jongens vaker als initiatie in het seksuele leven, en de meisjes vaker als aantasting van hun lijf en persoon.

De jongens oordeelden destijds en achteraf vaker in neutrale termen en eenderde van hen zelfs in positieve termen. De meisjes daarentegen oordeelden er destijds en achteraf overwegend negatief over en slechts een klein percentage van hen positief. Meisjes hebben ook vaker meer ingrijpende seksuele contacten meegemaakt dan jongens: vaker incest, vaak ook op jongere leeftijd en/of onder gebruik van geweld, wat hun meer negatieve belevingen en oordelen ten dele verklaart.

(...) De eerste vrouw van wie ik ooit hield en met wie ik seksueel contact had was een tante; onze gevoelens voor elkaar waren diep, sterk en omvattend. (...) En ja, ik wist wat ik deed, ik was me bewust van elke stap die ik zette, ook al kende ik op die leeftijd nog nauwelijks de woorden waarmee ik over zulke zaken kon spreken. (...) Tante Addie was een dynamische, intelligente en creatieve vrouw. (...) Ze had (...) meer dan twintig jaar een monogame relatie met een andere vrouw gehad. Toen onze seksuele relatie begon, was haar vriendin ongeveer twee jaar dood. (...) Van haar heb ik leren breien en borduren. Maar ze vond het ook leuk als ik hard liep en in bomen klom, en ze daagde me uit om net zoals zij voorbij de golfbrekers te zwemmen. Voor mij, een kind van de jaren vijftig, was Addie ronduit spannend. Ik zoch wanhopig naar vrouwen met wie ik me kon identificeren, vrouwen die me toonden dat er alternatieven bestonden voor het soort leven dat mijn moeder leidde. (...) Ik denk dat de tijd die we samen doorbrachten, de liefde die we voor elkaar koesterden voor ons allebei een soort idylle was terwijl we in verschillende richting groeiden. Het was duidelijk dat Addie ouder werd, haar geliefde was dood, en ze moest de mogelijkheid onder ogen zien dat haar eigen einde naderde. Mijn naar bleek turbulente adolescentie was niet veraf meer. Voor een poosje vonden we een toevluchtsoord bij elkaar.

Uit: Kelly, in Sax & Deckwitz, Op een oude fiets moet je het leren: 136-138. Schorer, Amsterdam, 1992.

Gezien het bovenstaande wekt het geen verbazing dat mannen, met name homoseksuele mannen, vaak anders oordelen over seksuele activiteiten van jeugdigen dan vrouwen, zowel op grond van hun eigen vroegere ervaringen als op grond van verhalen van kennissen.

Er is nog niet veel bekend over erotische en seksuele relaties van jeugdigen met vrouwen. Sax en Deckwitz (1992) presenteren hierover zowel enkele beschouwingen als een aantal positieve ervaringsverhalen.

Aangezien veel misbruik dat meisjes overkomt incest betreft, of anderzins onder dwang gebeurt, vaak beneden de leeftijd van 12 jaar, zien wij geen reden om de strafwet te wijzigen. De bestaande regelingen bieden voor de strafrechtelijke aanpak van dergelijke gevallen reeds voldoende mogelijkheden, zowel voor de beneden 12-jarigen als voor de categorie van 12-16 jaar. Wel is het van belang om in hulpverlening en preventie rekening te houden met de genderverschillen en in voorkomende gevallen te kiezen voor seksespecifieke methoden.

Een en ander noopt vooral tot genuanceerdheid en voorzichtigheid. In de discussies zal men veel preciezer dan nu gebeurt moeten aangeven waar men het in feite over heeft. In de kabinetsnota treft men zulke nuanceringen en preciseringen niet aan. Het 12-jarige meisje met een incestueuze vader wordt over dezelfde kam geschoren als de 12-jarige jongen die behoefte heeft om te experimenteren, en contacten met mannen zoekt.

6.8 Een 'onNederlands' moralistische visie op jeugdseksualiteit

Het lijkt erop dat de minister inzake jeugdseksualiteit opvattingen uit andere landen overneemt die sterk afwijken van wat tegenwoordig bij ons gangbaar is. Alsof men zich niet realiseert dat het buitenlandse spraakgebruik voortkomt uit een heel andere manier van denken over kinderen en jeugdigen dan bij ons. Wil men werkelijk door dat buitenlandse spraakgebruik over te nemen voor Nederland de weg terug inslaan?

In diverse landen is het nog steeds gebruikelijk om over jeugdseksualiteit primair in morele termen te denken. De centrale vraag is daar: mag het eigenlijk wel, seksuele contacten van kinderen en jeugdigen? Als criterium geldt dan of die seksuele contacten plaatsvinden in duurzame relaties, in aanloop naar een huwelijk.

In Nederland zijn we de laatste decennia geëvolueerd van een morele naar een psychologische opvatting over jeugdseksualiteit. De centrale vraag daarbij is: wordt het seksuele contact positief beleefd door betrokkenen, en helpt het hen in hun verdere ontwikkeling?

De relatieve openheid in het denken en spreken over jeugdseksualiteit in ons land wordt in de wereld vrij algemeen geroemd. Instellingen als de Rutgers Stichting krijgen keer op keer groepen professionals uit uiteenlopende landen op bezoek. Die groepen willen graag weten waardoor de Nederlandse statistieken bijvoorbeeld zulke geringe aantallen ongewenste tienerzwangerschappen en abortussen door jonge meisjes laten zien. Zij kunnen bijna niet geloven dat het openlijk met jeugdigen over seks spreken een deel van het antwoord is.

Deze openheid en realistische houding tegenover jeugdseksualiteit is een unieke verworvenheid die ons land zou moeten koesteren. Deze openheid heeft ook de ontwikkeling van een op vaardigheden gerichte seksuele vorming in sterke mate gestimuleerd, met name na het opduiken van aids. Seksuele vorming is met name effectief door het aanleren van onderhandelingsvaardigheden. Daarmee is een vaardigheid als condoomgebruik gediend, maar ook het voorkómen van ongewenste seksuele contacten.

Het positieve effect van de Nederlandse openheid blijkt ook hieruit dat in Nederland het heteroseksuele contact thans precies even vaak geïnitieerd wordt door de vrouwelijke als door de mannelijke partner. Nederland scoort hierin het hoogst van de westerse landen. Anders gezegd, de ruimte die in Nederland bestaat voor zelfontwikkeling, werkt in het algemeen zeer positief.

Er is dus geen enkele reden om ons te richten op gebruiken en opvattingen in landen om ons heen. Toch lijkt het huidige beleid zich in sterke mate te oriënteren op met name Angelsaksische landen, waar velen menen dat jongeren onder de 18 in het geheel niet aan seks moeten doen (niet met elkaar en ook niet met zichzelf) en dat seksuele voorlichting beperkt moet blijven tot biologische informatie met betrekking tot de voortplanting. Men vindt daar dat je niet met jeugdigen of jongeren moet spreken over condooms en middelen ter voorkoming van zwangerschap en seksueel overdraagbare aandoeningen, en over homoseksualiteit moet ook gezwegen worden.

Als deze opvattingen door de Nederlandse wetgever zouden worden overgenomen, keert Nederland terug naar de jaren '50 van de afgelopen eeuw. Wij vrezen dat een deel van het betoog in de kabinetsnota niet vanuit een wetenschappelijke instelling is geschreven, maar vanuit op het buitenland geïnspireerde, moralistische bedoelingen. Een kabinetsnota die zo'n conservatieve teneur uitdraagt en versterkt, is voor het COC onverteerbaar.

6.9 Afbeeldingen met kinderen, jeugdigen of jongeren

'echte' kinderporno

Er heerst in onze samenleving een sterke aversie tegen wat 'kinderporno' wordt genoemd; afbeeldingen die vallen onder art. 240b WvS. Deze afkeer lijkt ons terecht wanneer het gaat om afbeeldingen van seksueel misbruik van kinderen of jeugdigen. Wij hebben er echter bezwaar tegen dat er nergens enige differentiatie wordt aangebracht, niet in de wet en evenmin in de nieuwe voornemens.

Er wordt geen onderscheid gemaakt inzake de leeftijd van de afgebeelde: het maakt niet uit of deze de leeftijd van 12 jaar al dan niet bereikt heeft. Dit leeftijdsverschil markeert in andere artikelen van de zedelijkheidswetgeving een belangrijke grens. Waarom hier niet?

Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen afbeeldingen waar dwang of geweld zichtbaar zijn of aannemelijk zijn, en afbeeldingen waar deze ontbreken of waar zelfs een positieve sfeer lijkt te overheersen. Wij vinden dat men in de wetteksten over afbeeldingen van jeugdigen dient aan te sluiten bij een eerder door ons in paragraaf 6.5 voorgestelde definitie van seksueel misbruik. Wanneer duidelijk omschreven misbruik strafbaar is, ligt het voor de hand ook het afbeelden daarvan strafbaar te verklaren.

Voor wat betreft afbeeldingen van gedragingen die niet onder de definitie van seksueel misbruik vallen, zou wel het ongewenst in omloop brengen van deze afbeeldingen strafbaar moeten blijven, want de privacy van de jeugdige of jongere wordt aangetast.

Bij de recente wetswijziging van 1991 was de bevordering van de zelfbepaling van jeugdigen een belangrijk doel. Waarom is er ten aanzien van afbeeldingen niet eveneens een recht is op zelfbepaling? Zo'n recht is van belang, omdat homoseksuele jeugdigen recht hebben op afbeeldingen van seksuele gedragingen. Doordat de wet in dezen geen mogelijkheid tot zelfbepaling biedt, komt het nu bovendien voor dat de maker van bepaalde afbeeldingen veroordeeld wordt, ook al komt de inmiddels ouder of zelfs meerderjarig geworden persoon voor de rechtbank verklaren dat de afbeeldingen destijds volledig met haar of zijn instemming zijn gemaakt, en dat zij of hij er ook achteraf geen spijt van heeft. Het COC acht dit een ongewenste gang van zaken.

'in voorraad hebben'

Er heeft zich inzake één onderdeel van de wetstekst een zorgwekkende ontwikkeling voltrokken. Strafbaar is degene die afbeeldingen "verspreidt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, of in voorraad heeft". De meeste van deze kwalificaties hebben betrekking op handel en meervoud. Toen in 1995 de wet werd bijgesteld heeft voormalig minister Sorgdrager in de Tweede Kamer met nadruk verklaard dat het enkelvoudige bezit voor privégebruik niet onder 'in voorraad hebben' begrepen is. In strijd hiermee geeft de Hoge Raad in zijn arrest van 21 april 1998 een nieuwe regel waar zij stelt dat ook het bezit van één afbeelding voor privégebruik onder het in voorraad hebben valt.

Minister Sorgdrager, in antwoord op Dittrich die verklaarde "dat een particulier die voor eigen gebruik een exemplaar van een verboden afbeelding in zijn bezit heeft zoveel mogelijk buiten schot moet blijven": De term 'in voorraad hebben' slaat niet op "het privébezit van een enkele afbeelding. Het begrip heeft een externe connotatie, het heeft ook een zekere pluraliteit in zich."

En in antwoord op de vraag of ook het bezit van 'virtuele porno' onder de wet moet vallen: "Wanneer er een levensechte animatie is gemaakt, hoeft dat niet strafbaar te zijn mits er geen kind bij betrokken is geweest."

Uit: Handelingen van de Tweede Kamer 1994-1995, nr. 25: 4008. 6 april 1995.

Dit is niet meer een zaak van wetsuitleg een taak die aan de Hoge Raad is opgedragen hierbij begaf de Hoge Raad zich op het terrein van de wetgeving. Dit is fundamenteel in strijd met de grondslagen van onze democratie, die ondanks alle variatie daarin nog altijd berust op een scheiding der machten. Zodra men toestaat dat die wordt opgeheven, brengt men de rechtsstaat en de democratie in gevaar.

Wij betreuren het dat minister Korthals van plan is deze uitspraak van de Hoge Raad te legaliseren. Op deze manier worden mensen die onschuldig uitziende [8] (eventueel zelf gemaakte) afbeeldingen in bezit hebben gecriminaliseerd. Wanneer we bij dit voornemen bovendien bedenken dat de minister van plan is om de 16-jaarsgrens op te trekken tot 18 jaar, komen er wel heel flagrante schendingen van het zelfbeschikkingsrecht in het verschiet. Wanneer het bij het verbod op kinderporno slechts om de commerciële productie en handel zou gaan, zou de leeftijdsgrens van 18 jaar te billijken zijn dan zou een vergelijking met jeugdprostitutie opgaan. Maar wanneer ook in de privésfeer gemaakte afbeeldingen onder het verbod vallen, is een leeftijdsgrens van 18 jaar absurd. Dan wordt zelfs een 18-jarige die een spannende foto van zijn 17-jarige vriend maakt, strafbaar!

virtuele kinderporno

De kabinetsnota besteedt relatief veel aandacht aan het verschijnsel van de zogenoemde virtuele kinderporno. De minister kiest inzake kinderporno een principieel uitgangspunt, waarmee wij volledig instemmen, maar ontkracht dit zonder afdoende argumentatie. Het principe wordt vermeldt in 3.3.3a, waar staat : 'De strekking van art. 240b Sr is de bescherming van echte kinderen tegen seksueel misbruik. Dit uitgangspunt heeft nog steeds geldigheid'. Vervolgens geeft de kabinetsnota twee redenen om volledig van dit principe af te wijken.

Ook het in omloop brengen van beeldmateriaal dat seksueel misbruik suggereert, kan schade veroorzaken, dus moet strafbaar zijn, aldus de minister. Anders gezegd, ook het suggereren van een strafbare handeling maakt iemand strafbaar. In zijn Lijst van vragen en antwoorden inzake het verdrag 'Crime in cyberspace' (TK 23530, nr. 45, p. 7) formuleert de minister het zó: "Het rechtens te beschermen belang is dan dat minderjarigen in het algemeen niet als seksueel begerenswaardig object worden uitgebeeld."

Hoe absurd en tegenstrijdig. De televisie toont wekelijks in allerlei films talloze suggesties van ernstige inbreuken op de lijfelijke integriteit, het leven en de vrijheid van personen, inclusief kinderen. Dergelijke suggesties worden voor normaalspannend gehouden. Waarom oordeelt men ineens anders wanneer er seksuele gedragingen worden gesuggereerd?

Bovendien is er in wezen niets nieuws onder de zon. Veel kunstenaars, van Rembrandt (masturberende jongeling in het graan) tot recent Ronald Ophuis (het schilderij 'Sweet violence') hebben seksuele gedragingen afgebeeld. Door gebruik te maken van moderne computertechnieken (het zogeheten 'morfen') kunnen ook minder getalenteerde lieden, uitgaande van bestaande afbeeldingen, plaatjes maken waarop seksuele gedragingen van jeugdigen worden gesuggereerd. Hierbij is geen sprake van reëel misbruik, dus zou er ook geen sprake moeten zijn van strafbaarheid. Tenzij men meent dat de overheid toch ook een taak als zedenmeester heeft.

Een ander argument om het bovengenoemde principe te verlaten is af te leiden uit de volgende passage: "Voor effectieve bestrijding van kinderporno, in het bijzonder op Internet, kan het nodig zijn dat ook kan worden opgetreden tegen kennelijk echte kinderporno. Van politie en openbaar ministerie kan niet worden verlangd dat bewezen wordt dat het aangetroffen materiaal echte kinderen afbeeldt." Ook in genoemde Lijst treffen we deze reden aan, waar de minister constateert dat dan "het argument van bewijsproblemen rond echte of virtuele kinderporno" niet meer speelt.

Hier wordt de normale bewijslast volledig omgekeerd. Dit impliceert twee ernstige aantastingen van de grondslagen van ons strafrecht: Het Openbaar Ministerie hoeft niet meer aan te tonen of aannemelijk te maken dat het om misbruik gaat, en de verdachte hoeft niet eerst in de gelegenheid te worden gesteld om aan te tonen respectievelijk aannemelijk te maken dat het om fantasiemateriaal gaat.

strafbaarstelling van virtuele kinderporno: wie is daarmee gediend?

Wij vragen ons af welke krachten er op het terrein van bestrijding van virtuele kinderporno aan het werk zijn. Tijdens een rondetafelgesprek van de vaste commissie voor Justitie met diverse personen en organisaties, 7 februari 2000, was er een cluster waarin het COC en de NVSH aan tafel zaten met vier organisaties die zich (onder andere) bezig houden met seksueel misbruikte kinderen en jeugdigen: Child Rights Wordwide, Terre des Hommes, ECPAT NL en TransAct. Tijdens deze zitting waren COC en NvSH de enigen die voor het seksuele zelfbeschikkingsrecht van jeugdigen opkwamen. Maar toen een Kamerlid vroeg of wij vonden dat het opsporen van virtuele kinderporno belangrijk was, gaf geen van deze zes organisaties een bevestigend antwoord. Kennelijk brandt men zich liever niet aan een pleidooi tegen kinderporno waaraan geen daadwerkelijk misbruik ten grondslag heeft gelegen. Desondanks nam de Tweede Kamer in juni 2000 een motie (TK 26 690, nr. 7) aan waarin om strafbaarstelling van virtuele kinderporno werd gevraagd.

Wie zijn er echt gebaat bij strafbaarstelling van virtuele kinderporno? Politie en justitie, omdat ze àf zijn van veel bewijsproblemen. Maar kinderen en jeugdigen? Zij zijn er naar de mening van het COC zeker niet bij gebaat. Kinderporno kan voor gebruikers verschillende functies vervullen. Eén daarvan is die van uitlaatklep, als substituut. Tal van pedofielen [9] en (wellicht in mindere mate) efebofielen [10] achten het ongewenst of zien het niet zitten om met een kind resp. jeugdige contact te leggen en seks te hebben. Of ze hebben diep in hun hart wensen waarvan ze zich realiseren dat ze dàt een kind of jeugdige niet aan kunnen doen. Dan kan kinderporno dienen ter vervanging van een seksueel contact of relatie. Wanneer pedo's en efebo's op deze manier goed in de samenleving kunnen functioneren, wat is daar op tegen? In elk geval is dit veel beter dan wanneer zo iemand zijn emoties zo hoog opkropt dat hij op een gegeven moment denkt: nu moét ik wat met een kind resp. jeugdige, of die nu wil of niet. Om het met T. Erents van de Gemeenschappelijke Voorziening Aanpak Kinderporno van politie en justitie te zeggen (Trouw van 1 dec. 2000): "virtuele kinderporno kan sómmige pedoseksuelen van misbruik weerhouden".

Misschien was het toch niet zó vreemd dat op die bijeenkomst van 7 februari 2000 geen van de zes organisaties achter de tafel het opsporen van virtuele kinderporno belangrijk vond. Het COC meent dat politie en justitie, in plaats van (bezitters van) hersenschimmen na te jagen, hun tijd beter zouden kunnen besteden door hen op te sporen die commerciële kinderporno maken en daarbij kinderen en jeugdigen misbruiken.

resumerend:

De strekking van art. 240b over afbeeldingen van kinderen en jeugdigen is volgens de minister nog steeds de bescherming tegen misbruik, maar hij doet dit teniet door toevoeging van gezichtspunten die er mee in strijd zijn. Het COC pleit ervoor de leeftijdsgrenzen inzake strafbaarheid van afbeeldingen gelijk te trekken met die van seksuele contacten in de jeugdjaren. Virtuele kinderporno dient niet strafbaar te zijn.

6.10 Voeding voor sociaal-pathologische tendensen in de samenleving

De minister pretendeert zich alleen in te zetten tegen seksueel misbruik en geweld. Het huidige beleid geeft daarnaast echter onbedoeld ondersteuning aan een groeiend sociaal-pathologisch klimaat van vervolging en sociale uitstoting. Deze agressie treft niet alleen hen die een kind of jeugdige misbruikt hebben, maar ook alle pedofielen en efebofielen. Zelfs zij die geen seksuele contacten met kinderen resp. jeugdigen onderhouden (hebben) worden gestigmatiseerd, en bezitters van onschuldige kinderporno wie verder niets valt te verwijten worden aan de schandpaal genageld en gecriminaliseerd.

De kabinetsnota geeft zelfs voeding aan deze tendenzen door onder meer een nooit aangetoond verschijnsel als ritueel misbruik te noemen, alsof het acceptabel is om hier nog steeds geloof aan te hechten. De vorming van een 'pool' van deskundigen hieromtrent is op zich toe te juichen, maar wij zijn bang dat de kabinetsnota in haar huidige formulering de mythe in stand houdt. Deze vrees wordt versterkt door het gegeven dat het ministerie van justitie bij de publicatie van de kabinetsnota in een persbericht uitgerekend ritueel misbruik heeft aangehaald, kennelijk als een van de urgente problemen die de minister wil bestrijden.

7. Samenvatting

Voor een positieve relationele en seksuele ontwikkeling van kinderen en jeugdigen, moeten zij ruimte krijgen om vorm te geven aan hun gevoelens. Deze ruimte mag voor jonge homo's niet kleiner zijn dan die voor jonge hetero's. Wij pleiten dan ook voor een open en liberaal klimaat in de gezinnen en de kringen daaromheen op het gebied van lichamelijkheid, seksualiteit en relaties. In dit licht bezien leiden de gekozen voornemens van het kabinet volgens het COC tot onaanvaardbare consequenties, en een aantal uitgangspunten is zonder meer dubieus.

De wettelijke en andersoortige bescherming tegen misbruik en geweld is noodzakelijk, maar dient een sluitstuk te zijn van een veel breder beleidsveld. Hierin moet het stimuleren van een positieve houding tegenover kinder en jeugdseksualiteit centraal staan.

Het COC heeft commentaar op tien hoofdpunten:
1. Wij maken bezwaar tegen het spreken over 'kinderen' als men tevens jeugdigen en jongeren tot 18 jaar bedoelt. Dit spraakgebruik brengt een bevoogdende bescherming en betutteling van minderjarigen met zich mee, en verkleint daardoor hun leef en ontwikkelingsruimte.
2. De minister negeert belangrijke biologische, sociologische en juridische ontwikkelingen die invloed hebben op de maatschappelijke positie van minderjarigen. In het licht daarvan is het vreemd om in een kabinetsnota een pleidooi aan te treffen voor verhoging van leeftijdsgrenzen en inperking van de zelfbeschikking op het terrein van seksualiteit.
3. De kabinetsnota ziet jeugdigen niet als potentieel mondige partners. Iedereen onder de 18 wordt vooral beschreven als een door misbruik bedreigd, betrekkelijk willoos individu. Het COC gaat liever uit van emancipatie van kinderen en jeugdigen.
4. Wij maken bezwaar tegen het voornemen van de minister om het klachtvereiste bij seksuele contacten met iemand tussen 12 en 16 jaar te laten vervallen en een zwaarder accent te leggen op het hoorrecht. Deze wijziging zou een wezenlijke verzwakking van de rechten van de jeugdige betekenen. Wanneer de jeugdige vervolging door de officier kan tegenhouden, zou het zelfbeschikkingsrecht nog enigszins zijn beschermd. Dan dreigt echter nog steeds het gevaar dat opsporingsactiviteiten de privacy van de jeugdige aantasten.
5. De grondslag van de strafbaarstelling moet niet een morele standaard zijn waaraan de individuele burger zich moet conformeren, maar de mogelijke schade die een jeugdige door bepaald gedrag kan ondervinden. Door in vage termen als 'ontucht' te spreken, maakt de kabinetsnota nergens onderscheid tussen wat wérkelijk ongewenst is (misbruik) en gedrag waar niemand nadelen van ondervindt. Het moraliserende begrip 'ontucht' dient uit de wettekst te verdwijnen, en vervangen te worden door een heldere definitie van seksueel misbruik.
6. In de analyse van de gevolgen van seksuele contacten van kinderen en jeugdigen, hebben steeds de gegevens uit de hulpverlening en van justitie gedomineerd. Recent onderzoek onderstreept dat lang niet elk seksueel contact in de jeugdjaren schadelijk is.
7. De kabinetsnota veronachtzaamt genderverschillen bij de beleving van seksualiteit. Jongens ervaren de seksuele contacten in hun jeugd over het algemeen vaker als initiatie in het seksuele leven, meisjes vaker als aantasting van hun lijf en persoon.
8. De ruimte die in Nederland bestaat voor zelfontwikkeling op relationeel en seksueel terrein, werkt in het algemeen zeer positief. De kabinetsnota lijkt zich echter sterk te oriënteren op met name Angelsaksische landen, waar nogal eens de overtuiging wordt uitgedragen dat jongeren onder de 18 in het geheel niet aan seks moeten doen.
9. De strekking van art. 240b over afbeeldingen van kinderen en jeugdigen is volgens de minister nog steeds de bescherming tegen misbruik, maar hij doet dit standpunt teniet door toevoeging van gezichtspunten die er mee in strijd zijn. Het COC pleit ervoor de leeftijdsgrenzen inzake strafbaarheid van afbeeldingen gelijk te trekken met die van seksuele contacten in de jeugdjaren. Virtuele kinderporno dient niet strafbaar te zijn.
10. Hoewel de kabinetsnota zegt zich alleen in te zetten tegen seksueel misbruik en geweld, geeft ze tevens ondersteuning aan het groeiende sociaal-pathologische klimaat van vervolging en sociale uitstoting. De minister neemt helaas geen stelling tegen dergelijke tendensen.

Wanneer de overheid misbruik en geweld wil bestrijden, dan is het COC het daar zonder meer mee eens. Maar dan wel op de wijze waarop in Nederland in het algemeen problemen worden aangepakt. Door de uitzonderlijke behandeling van 'zedendelicten' en 'zedendelinquenten', die nu lijkt te worden geïntroduceerd, stelt men hetgeen mis kan gaan op het terrein van de seksualiteit in een totaal ander daglicht dan hetgeen mis kan gaan op andere terreinen. Op deze wijze draagt de kabinetsnota rechtsstreeks bij aan de sociale furie die nu ontstaan is. Wetswijzigingen op het terrein van de zedelijkheid snijden nog jaren lang diep in. Zij dienen derhalve met grote zorgvuldigheid plaats te vinden, en niet zonder meer naar aanleiding van actuele gebeurtenissen.

Colofon

Dit is een uitgave van de federatie van de Nederlandse verenigingen tot integratie van homoseksualiteit COC Nederland, werkgroep politiek.
jaargang 3, nummer 1
februari 2001
COC Nederland
Postbus 3836
1001 AP Amsterdam
tel.: 020 6234596
fax: 020 6267755
website: www.coc.nl
email: info@coc.nl

Overname van (delen van) de tekst is toegestaan, mits onder bronvermelding.

In de serie "Het COC over ...." verschenen eerder:
Het COC over openstelling huwelijk en adoptie (oktober 1999)
Het COC over Algemene Wet Gelijke Behandeling, vijf jaar later (december 1999)
Het COC over "Van Vrouwenstrijd naar Vanzelfsprekendheid": Daarbij Inbegrepen (juni 2000)

Exemplaren zijn te bestellen via het landelijk kantoor.


Voetnoten

[1] men werd in die tijd pas met 21 jaar meerderjarig behalve wanneer men eerder in het huwelijk trad.
[2] dit rapport wordt voortaan aangeduid als Verwey-Jonker rapport.
[3] in art. 247 dat ook kinderen van 0-12 jaar betreft, geldt dit "slechts vervolging .. indien" uitsluitend wanneer de jongste minstens 12 jaar is.
[4] althans, geen specifieke opsporingen, gericht op seks met één jeugdige; het wordt anders als de politie een multidader in het vizier heeft.
[5] in 1886.
[6] daarnaast bevat art. 248ter een klachtvereiste.
[7] Straver, C. 1986. 'De trapsgewijze interactiecarrière. Een systematisch onderzoek naar de dynamiek in de ontwikkeling.' In Rademakers, J. & C. Straver (red.), 'Van fascinatie naar relatie.' NISSO, Zeist.
[8] d.w.z. geen misbruik weergevende.
[9] Zij die zich seksueel aangetrokken voelen tot een kind.
[10] Zij die zich seksueel tot een puber aangetrokken voelen.

bron: 'COC nota over seksuele activiteiten van jeugdigen (12-16 jaar)' door COC; februari 2001