Rode flikkers - Kind aan huis bij Gert & Mattias

From Brongersma
Jump to navigation Jump to search

Laat ik ze voorstellen: Gert Hekma (1951) en Mattias Duyves (1953). Ze waren zo'n tien jaar ouder dan ik, begin-dertigers, en moesten niets weten van het papa-mama-kind-symdroom, zoals zij het reguliere gezinsleven samenvatten. Toch was ik uitgerekend bij hen 'kind aan huis'. Mattias Duyves leerde ik kennen als de kandidaat-assistent in de vakgroep van socioloog Abram de Swaan: hij gaf colleges homostudies aan de Universiteit van Amsterdam. Duyves werd een intellectuele inspiratiebron die het werk van filosoof Michel Foucault zo intiem kon uitleggen alsof hij nog bij de Franse filosoof op schoot gezeten had (wat waar bleek te zijn). Bovendien beschikte hij in die heetgebakerde, zeer politieke tijd over een stijl die je nog het best in het Engels kunt omschrijven: aloof, superieur afzijdig. Marxisten discussieerden of demonstreerden, radicale feministen wonden zich op, maar Mattias Duyves had goed naar stijlicoon Andy Warhol gekeken en verhief zich met een onaangename glimlach boven dat gewoel. Hij gaf me als jonge student het idee dat er een wereld te vergeven was, ver voorbij de politieke strijd, de actiepunten en het onmiskenbare alledaagse.

Zijn manier van praten is niet veranderd, 34 jaar later. Als ik hem voorleg dat het ironisch is dat uitgerekend Gert Hekma en hij, de twee voorvechters van de radicale, seksuele vrijheid en de relationele ongebondenheid, nog steeds bij elkaar zijn, merkt hij met een licht schouderophalen op: 'Uiteindelijk ben ik altijd meer geïnteresseerd geweest in situaties dan in relaties. Een "relatie" heeft nooit de kern uitgemaakt van mij levensfantasie.' Dit is het aplomb dat ik herken. [...]

Dan Gert Hekma, Duyves' geliefde of minnaar, men sprak in die kringen niet van 'partner'. Een antropoloog die toen druk doende was te promoveren op de geschiedenis van de (homo)seksualiteit. Hij was de ideale pedagoog, de mentor die de meest obscure boeken kende, die meestal gewoon in zijn steeds uitdijende bibliotheek te vinden waren. In 1984 zou hij de eerste officiële wetenschappelijk medewerker homostudies worden, ook weer aan de Universiteit van Amsterdam. Ik werd in die tijd Hekma's pupil, dat is de beste omschrijving. Hij de gedisciplineerde meester die me wees op de seksuologische theorieën van negentiende-eeuwse zenuwartsen; op verborgen homo-erotische pareltjes uit de internationale literatuur, en eigenlijk op elk geschrift waarin het vreemde, perverse en afwijkende werd verbeeld.

Nu ruim dertig jaar later, ben ik bij Hekma's afscheid van de universiteit. Homostudies is inmiddels getransformeerd tot sex and gender studies, en seks in het algemeen en homoseksualiteit in het bijzonder raken zoek in de marge van onderzoeksgebieden als etniciteit en genderverhoudingen. Bij het afscheidssymposium ter ere van Hekma, Perils and Pleasures: Confrontaties met erotische afslagen, sprak Mattias Duyves een lezing uit met de veelzeggende titel: 'De zegevierende minderheid die het aflegde tegen een andere...' Het controversiële van de radicale, niet burgerlijke vorm van (homo)seksualiteit die Hekma en Duyves voorstonden heeft zijn belofte verloren. Seks is in dertig jaar tijd eerder een risicofactor geworden dan een terrein dat om verdere verkenning vraagt. Of, zoals Duyves het samenvat: 'Je kunt stellen dat homoseksualiteit steeds gewoner is geworden - steeds meer "geaccepteerd", zoals het bedrieglijk heet. Maar vanuit een iets minder optimistische vooruitgangsblik kun je ook zeggen dat het wel erg "gewoontjes" is geworden.' [...]

Ze leerden elkaar kennen in de jaren zeventig, in wat toen de 'flikkerkringen' heette: het Flikkerfront, de Rooie Flikkers - clubs waarin onverholen pedant werd neergekeken op de koninklijk goedgekeurde vormen van homo-emancipatie, zoals belichaamd door het COC (vereniging voor integratie van homoseksualiteit, goedgekeurd in 1973). Hoezo moest de homoseksueel zich voegen naar het burgerlijke leven en 'geïntegreerd' worden in dat verwoestend hetero-normatieve systeem met z'n verstikkende status-quo? Hekma ging als jonge Amsterdamse student, vers uit Groningen, nog naar een COC-praatgroep: 'Ik weet nog dat iedereen daar zo snel mogelijk een rijbewijs wilde halen. Maar ik wilde helemaal geen rijbewijs. Ik was gefascineerd door seks met jongens en mannen, ik droomde van satijnen voetbalbroekjes, en ik was ook nog eens tegen het kapitalisme. Wat had ik daar te zoeken?' Duyves, die nog even in Nijmegen studeerde, keek om zich heen en zag 'de rokende puinhopen van de heteroseksualiteit. Die mensen waren allemaal net gescheiden of stonden op het punt dat te doen.' Toch waagde Duyves zich later aan een heuse liefdesrelatie, met alle hartstochten en jaloezieën van dien, met een jongeman die hem zou verlaten voor Gerard Reve. 'Ik besloot toen dat ik zoiets nooit meer wilde, ik ben gewoon niet gebouwd op een dergelijk arrangement.' [...]

In 2007 zijn ze getrouwd. 'Een concessie aan onze opvattingen', zegt Duyves meteen. Een gezamenlijk huis, erfbelasting, al die saaie dingen hebben hen ertoe gedreven. Er wonen inmiddels vier mannen op de twee etages aan de Oudezijds Voorburgwal, hartje roze buurt. Gert en Mattias, de veelbelovende student Robby Davidson die een proefschrift schrijft over de homobeweging en wat die te doen staat nu ze in Nederland van officiële zijde ruimschoots wordt erkend. 'Hij heeft een erg goede werktitel bedacht voor zijn thema, de prijs van aanpassing', zegt Duyves, 'After Accommodation, wat te doen na acceptatie. Schitterend.' En dan is er nog Ben Garstka, de jonge, inwonende knuffelzoon die hij liefst had kunnen adopteren. 'Maar adoptie van volwassenen is er niet bij. Sinds het homohuwelijk is er geen vooruitgang meer geboekt in de modernisering van meermanshuishoudens.' De ene dag eet hij met Gert, de andere dag met hem. ‘Het is een arrangement dat me past’, zegt Duyves. [...]

Dan is er Abram de Swaan, emeritus hoogleraar sociologie, bij wiens vakgroep homostudies Amsterdam zo lang een onderkomen heeft gevonden. De Swaan memoreert zijn eigen studententijd, begin jaren zestig, 'toen je geen homo's zag op de universiteit, die bestonden gewoonweg niet'. Hekma typeert hij voorzichtig als een 'seksuele enthousiast', en als iemand die seksualiteit en sensualiteit 'als waarden in zich beschouwt, die niet een of andere functie hoeven te vervullen’. Ook hij herinnert aan het idee van academische vrijheid, en hoe Hekma daar maximaal gebruik van maakte; ook als hij sprak en schreef over pedofilie of over sadomasochisme, waarna bedreigingen volgden, en waarschuwingen van bestuurlijke zijde. Hekma, zegt De Swaan, begaf zich op 'grensgebieden, waar het gevaarlijk is', maar waarover toch gesproken, gedacht en geschreven moest worden. Laatste zin: 'Wij zijn allemaal brave borsten, maar Gert Hekma niet.' Er wordt nog even nagepraat, ik zie oude bekenden van dertig jaar geleden. Een jonge sociologe, die nog geboren moest worden toen Hekma flikkeracties ondernam, vertrouwt me toe dat 'de universiteit mensen als Hekma nodig heeft: het is hier zo’n eenheidsworst'.

Wanneer ik het universitaire complex verlaat stuit ik op Mattias Duyves en Gert Hekma, beiden met de fiets in de hand. Duyves torst een flink boeket met zich mee, dat hij me speels aanreikt. Het ontbreekt er nog maar aan dat hij gooit en ik vang, als in zo’n film waarin jonge vrouwen graaien naar de bruidsruiker. Dan fietsen ze weg. Duyves ontvoert Hekma voor een geheim weekend dat hij heeft gepland. Ik denk: hun tweede huwelijksreis - die uiteraard niet zo mag heten. Maar samen zijn ze.

bron: Artikel 'Rode flikkers - Kind aan huis bij Gert & Mattias' door Stephan Sanders; www.groene.nl/artikel/kind-aan-huis-bij-gert-mattias; De Groene Amsterdammer; 13 juli 2017